Brief Einstein-Szilárd
Wikisource heeft originele tekst met betrekking tot dit artikel:
Op 12 juli 1939 reden Szilárd en Wigner in Wigners auto naar Cutchogue op het New Yorkse Long Island, waar Einstein verbleef. Toen ze uitlegden over de mogelijkheid van atoombommen, antwoordde Einstein: Daran habe ich gar nicht gedacht (Daar heb ik niet eens aan gedacht). Szilárd dicteerde een brief in het Duits aan de Belgische ambassadeur in de Verenigde Staten. Wigner schreef het op, en Einstein ondertekende het. Op voorstel van Wigner stelden ze ook een brief op voor het State Department, waarin ze uitlegden wat ze deden en waarom, met twee weken de tijd om te reageren als ze bezwaren hadden.
Hier bleef het probleem om overheidssteun te krijgen voor uraniumonderzoek. Een andere vriend van Szilárd, de Oostenrijkse econoom Gustav Stolper, stelde voor Alexander Sachs te benaderen, die toegang had tot president Franklin D. Roosevelt. Sachs vertelde Szilárd dat hij al met de president over uranium had gesproken, maar dat Fermi en Pegram hadden gemeld dat de vooruitzichten voor de bouw van een atoombom ver weg waren. Hij vertelde Szilárd dat hij de brief zou bezorgen, maar stelde voor dat deze van iemand met meer aanzien zou komen. Voor Szilárd was Einstein opnieuw de voor de hand liggende keuze. Sachs en Szilárd stelden een brief vol spelfouten op en stuurden die naar Einstein.
Szilárd vertrok zelf ook weer naar Long Island op 2 augustus. Wigner was niet beschikbaar, dus deze keer koos Szilárd een andere Hongaarse natuurkundige, Edward Teller, om het rijden te doen. Nadat Einstein de kladversie had ontvangen, dicteerde hij de brief eerst in het Duits. Terug op Columbia University dicteerde Szilárd de brief in het Engels aan een jonge departementale stenograaf, Janet Coatesworth. Zij herinnerde zich later dat toen Szilárd het had over extreem krachtige bommen, zij “er zeker van was dat ze voor een gek werkte”. Het eindigen van de brief met “Hoogachtend, Albert Einstein” veranderde niets aan deze indruk. Zowel de Engelse brief als een langere verklarende brief werden vervolgens naar Einstein gestuurd om hem te laten ondertekenen.
In de brief van 2 augustus, gericht aan president Roosevelt, werd gewaarschuwd dat:
“In de loop van de laatste vier maanden is het waarschijnlijk geworden – door het werk van Joliot in Frankrijk en van Fermi en Szilárd in Amerika – dat het mogelijk zou kunnen worden een nucleaire kettingreactie op te wekken in een grote massa uranium, waardoor enorme hoeveelheden energie en grote hoeveelheden nieuwe radiumachtige elementen zouden worden opgewekt. Nu lijkt het vrijwel zeker dat dit in de nabije toekomst zou kunnen worden bereikt.
Dit nieuwe verschijnsel zou ook leiden tot de constructie van bommen, en het is denkbaar – hoewel veel minder zeker – dat op deze wijze uiterst krachtige bommen van een nieuw type kunnen worden geconstrueerd. Eén enkele bom van dit type, die per boot wordt vervoerd en in een haven tot ontploffing komt, zou zeer wel de hele haven en een deel van het omliggende grondgebied kunnen vernietigen. Dergelijke bommen zouden echter wel eens te zwaar kunnen blijken te zijn voor vervoer door de lucht.”
Het waarschuwde ook specifiek voor Duitsland:
“Ik heb begrepen dat Duitsland de verkoop van uranium uit de Tsjecho-Slowaakse mijnen die het heeft overgenomen, feitelijk heeft stopgezet. Dat zij zo vroeg actie heeft ondernomen, kan misschien worden begrepen uit het feit dat de zoon van de Duitse staatssecretaris von Weizsäcker verbonden is aan het Kaiser-Wilhelm-Institut in Berlijn, waar een deel van het Amerikaanse werk aan uranium nu wordt herhaald.”
Op het moment dat de brief werd geschreven, bedroeg het geschatte materiaal dat nodig was voor een kettingreactie van kernsplijting enkele tonnen. Zeven maanden later zou een doorbraak in Groot-Brittannië de benodigde kritische massa op minder dan 10 kilogram schatten, waardoor levering van een bom door de lucht tot de mogelijkheden behoorde.