Een premature baby's longen: Mogelijke problemen en meer
Een ander veel voorkomend ademhalingsprobleem bij premature baby’s wordt apneu van de prematuriteit genoemd. Dit treedt op wanneer de baby stopt met ademen. Hierdoor daalt vaak de hartslag en het zuurstofgehalte in het bloed. Apneu komt voor bij bijna 100 procent van de baby’s die voor 28 weken zwangerschap geboren worden. Het komt veel minder vaak voor bij oudere premature baby’s, vooral bij baby’s die met 34 weken of later worden geboren. Apneu treedt meestal niet onmiddellijk na de geboorte op. Het komt vaker voor als de baby 1 tot 2 dagen oud is en soms is het pas duidelijk nadat de baby van de beademing is afgehaald. Er zijn twee hoofdoorzaken van apneu bij premature baby’s.
- De baby “vergeet” te ademen, simpelweg omdat het zenuwstelsel nog niet volgroeid is. Dit wordt centrale apneu genoemd.
- De baby probeert te ademen, maar de luchtweg klapt in. Lucht kan niet in en uit de longen stromen. Dit wordt obstructieve apneu genoemd.
Premature baby’s hebben vaak “gemengde” apneu, dat is een combinatie van centrale en obstructieve apneu. Een baby die risico loopt op apneu moet worden aangesloten op een monitor die de hartslag, de ademhalingsfrequentie en het zuurstofgehalte in het bloed registreert. Als een van deze waarden onder het normale niveau daalt, gaat er een alarm af dat het ziekenhuispersoneel waarschuwt dat de baby een episode van apneu heeft. Het personeel stimuleert de baby dan, meestal door zachtjes over de borst of rug van de baby te wrijven. De baby begint weer te ademen. Soms heeft een baby hulp nodig met een zakje en een masker om weer te gaan ademen.
Behandeling van premature apneu
Centrale apneu kan worden behandeld met een medicijn dat aminofylline heet, of met cafeïne. Beide medicijnen stimuleren de onrijpe ademhaling van de baby en verminderen het aantal episoden van apneu. Als dat niet het geval is, of als de apneu-episoden zo ernstig zijn dat het personeel de ademhaling van de baby vaak met een masker moet stimuleren, kan het nodig zijn de baby aan de beademing te leggen. Dit zal het geval zijn totdat het zenuwstelsel volgroeid is. Baby’s met zuiver obstructieve apneu moeten vaak via een endotracheale buis aan de beademing worden aangesloten om de luchtwegen open te houden. Apneu van prematuriteit verdwijnt meestal wanneer een baby 40 tot 44 weken oud is. Dit is inclusief het aantal weken zwangerschap plus het aantal weken sinds de geboorte van de baby. Soms is het al met 34 tot 35 weken opgelost. Maar soms blijft de apneu bestaan en heeft de baby langdurige therapie nodig. Het kan nodig zijn dat ouders hun baby aminofylline of cafeïne toedienen en thuis een apneu-monitor gebruiken. In dat geval worden de ouders getraind in het gebruik van de monitor en in het geven van reanimatie om de ademhaling te stimuleren. Baby’s worden niet naar huis gestuurd met een monitor, tenzij ze verder stabiel zijn en slechts zeldzame apneu-episoden vertonen binnen een periode van 24 uur.