Latifundium
De basis van de latifundia in Spanje en Sicilië werd gevormd door de ager publicus die door de oorlogspolitiek van Rome in de 1ste eeuw vC en de 1ste eeuw nC aan de staat toevielen. Tot een derde van het bouwland van een nieuwe provincie werd in beslag genomen voor agri publici en vervolgens verdeeld met ten minste de fictie van een concurrerende veiling voor pacht in plaats van volle eigendom. Later in het keizerrijk, toen pachten werden geërfd, werd het eigendom van de voormalige gemeenschappelijke gronden door traditie vastgelegd, en werden de pachten belast.
De eerste latifundia werden gevormd uit de oorlogsbuit, geconfisqueerd van veroverde volken vanaf het begin van de 2e eeuw v. Chr. De prototypische latifundia waren de Romeinse landgoederen in Magna Graecia (het zuiden van Italië) en op Sicilië, die Plinius de Oudere (gestorven in 79 v. Chr.) verontrustten toen hij rondreisde en alleen slaven zag die het land bewerkten, en niet de robuuste Romeinse boeren die de ruggengraat van het leger van de Republiek vormden. Latifundia breidde zich uit met veroveringen, naar de Romeinse provincies Mauretania (de moderne Maghreb) en in Hispania Baetica (het moderne Andalusië).
Grote villa rustica bedrijven in Campania, rond Rome, in Cisalpine Gallië (de moderne Povlakte) en in Gallia Narbonensis vormden de basis voor een zelfvoorzienende economie, vergelijkbaar met de haciendas van Latijns Amerika. Zij produceerden olie, wijn of garum voor de export. De praktijk om landbouwcoloniae op te richten als een manier om Romeinse soldaten te compenseren, creëerde kleinere grondbezittingen, die dan door grootgrondbezitters werden verworven in tijden van economische nood. Zo ontstond in de loop der tijd een consolidatie van landeigendommen in grotere eenheden.
Latifundia konden worden gebruikt voor veeteelt (schapen en runderen) of voor de teelt van olijfolie, graan en wijn. In Italië produceerden ze echter geen graan. Rome moest graan invoeren (in de republikeinse periode uit Sicilië en Noord-Afrika, in de keizertijd uit Egypte). Het bezit van land, georganiseerd in de latifundia, bepaalde de Romeinse senatoriale klasse. Het was de enige aanvaardbare bron van rijkdom voor senatoren, hoewel Romeinen uit de eliteklasse hun vrijgelatenen als koopman opzetten en als stille vennoten deelnamen in ondernemingen waarvan senatoren waren uitgesloten.
De latifundia leidden snel tot economische consolidatie doordat grotere landgoederen grotere schaalvoordelen behaalden en senatoren geen grondbelasting hoefden te betalen. De eigenaren herinvesteerden hun winsten door kleinere boerderijen in de buurt op te kopen, omdat kleinere boerderijen minder productief waren en niet konden concurreren, in een oude voorloper van de agribusiness. In de 2e eeuw na Christus hadden latifundia in sommige gebieden van het Romeinse Rijk vele kleine en middelgrote boerderijen vervangen. Terwijl kleine boerderijen werden opgekocht door de rijken met hun grote voorraad slaven, verhuisde de landloze boerenbevolking naar de stad Rome, waar zij afhankelijk werd van overheidssubsidies. In het algemeen verhoogden de latifundia de productiviteit. De vrije boeren verdwenen niet helemaal: velen werden pachters op landgoederen die op twee manieren werden bewerkt: deels rechtstreeks door de eigenaar gecontroleerd en door slaven bewerkt en deels aan pachters verpacht. Dit was een van de grootste niveaus van arbeidersproductiviteit vóór de 19e eeuw. Een dergelijke consolidatie werd niet door iedereen goedgekeurd, omdat daardoor steeds meer land in steeds minder handen kwam, voornamelijk van senatoren en de Romeinse keizer. Pogingen om de trend te keren door middel van landbouwwetten waren over het algemeen niet succesvol. Plinius de Oudere betoogde dat de latifundia Italië hadden geruïneerd en ook de Romeinse provincies zouden ruïneren. Hij meldde dat op een gegeven moment slechts zes eigenaren de helft van de provincie Afrika bezaten, wat misschien een stukje retorische overdrijving is, want de Noord-Afrikaanse steden waren gevuld met bloeiende landeigenaren die de gemeenteraden vulden.
Maar Plinius de Oudere was dan ook sterk gekant tegen de op winst gerichte landgoederen die in de geschriften van Columella worden beschreven. Zijn geschriften kunnen worden gezien als een onderdeel van de ‘conservatieve’ reactie op de op winst gerichte nieuwe opvattingen van de hogere klassen van het Vroege Rijk (Martin 1971).