Oostfront strategie, 1914
De strategie van de Westelijke Geallieerden, 1914
Voor ongeveer 30 jaar na 1870 had het Franse opperbevel, rekening houdend met de waarschijnlijkheid van een nieuwe Duitse oorlog, de strategie van een aanvankelijk defensief gevolgd door een tegenaanval tegen de verwachte invasie onderschreven: een groot systeem van forten werd aan de grens gebouwd, maar gaten werden gelaten om de Duitse aanval te “kanaliseren”. Het bondgenootschap van Frankrijk met Rusland en de entente met Groot-Brittannië leidden echter tot een ommekeer in het plan, en na de eeuwwisseling begon een nieuwe school van militaire denkers te pleiten voor een offensieve strategie. De voorstanders van het offensief à l’outrance (“tot het uiterste”) kregen de controle over het Franse militaire apparaat, en in 1911 werd een woordvoerder van deze school, Generaal J.-J.-C. Joffre, werd benoemd tot chef van de generale staf. Hij sponsorde het beruchte Plan XVII, waarmee Frankrijk in 1914 ten strijde trok.
Plan XVII onderschatte de kracht die de Duitsers tegen Frankrijk zouden inzetten schromelijk. Met de mogelijkheid dat de Duitsers in het begin hun reservetroepen samen met reguliere troepen zouden inzetten, schatte Plan XVII de sterkte van het Duitse leger in het westen op een mogelijk maximum van 68 infanteriedivisies. De Duitsers zetten in werkelijkheid het equivalent van 83 1/2 divisie in, Landwehr (reservetroepen) en Ersatz (vervangende troepen van lage rang) divisies meegerekend, maar de Franse militaire opinie negeerde deze mogelijkheid of twijfelde eraan; tijdens de cruciale openingsdagen van de oorlog, toen de rivaliserende legers zich concentreerden en oprukten, rekende de Franse inlichtingendienst in zijn schattingen van de vijandelijke sterkte alleen de reguliere divisies van Duitsland mee. Dit was een ernstige misrekening. Plan XVII misrekende zich ook over de richting en de omvang van de komende aanval: hoewel het een invasie door België voorzag, ging het ervan uit dat de Duitsers de route door de Ardennen zouden nemen, waardoor hun verbindingen aan aanvallen zouden worden blootgesteld. Uitgaande van het idee van een onmiddellijk en algemeen offensief, voorzag Plan XVII in een Franse stoot naar de Saar in Lotharingen door het 1ste en 2de leger, terwijl aan de Franse linkerzijde (het noorden) het 3de en 5de leger, respectievelijk gericht op Metz en de Ardennen, klaar stonden om ofwel een offensief te lanceren tussen Metz en Thionville of om vanuit het noorden de flank van een Duitse opmars door de Ardennen aan te vallen. Bij het uitbreken van de oorlog werd het vanzelfsprekend geacht dat de kleine British Expeditionary Force (BEF) onder Sir John French zou worden gebruikt als aanvulling op de strijdkrachten van Frankrijk, min of meer zoals de Fransen dat zouden willen. Het is duidelijk dat de Fransen zich niet bewust waren van het gigantische Duitse offensief dat op hun linker (noordelijke) vleugel was gericht.