Articles

Ammon

David arriveert bij de belegering van Rabbah, de Ammonitische hoofdstad

Het volk van Ammon of de Ammonieten was een volk dat ten oosten van de rivier de Jordaan woonde en dat in het Oude Testament teruggaat op Lot, de neef van de aartsvader Abraham. Vanwege hun verwantschap met Abraham werden de Ammonieten niet genoemd onder de volkeren die de Israëlieten uit Kanaän moesten verdrijven. De Bijbel stelt dat zij hun land kregen van God, die hen hielp de reusachtige vroegere bewoners te verslaan. Geschillen over grondgebied leidden echter tot veelvuldige oorlogen tussen de Ammonieten en de Israëlieten.

In de tijd van de rechters voerden de Ammonieten en de Israëlieten verschillende gevechten, en de Ammonieten werden door de bijbelschrijvers gekarakteriseerd als een van Gods instrumenten om Israël te straffen voor zijn zonden. Na militaire nederlagen te hebben geleden in de tijd van Saul en David, werden de Ammonieten vazallen van Juda en Israël. In de tijd van Salomo was een Ammonitische prinses Naamah de voornaamste echtgenote van de Israëlitische koning en de moeder van zijn erfgenaam. Om haar te eren maakte Salomo een altaar voor de Ammonitische god Molech.

De Ammonieten kwamen af en toe in opstand tegen hun Hebreeuwse overheersers, meestal ten nadele van hen. Zij hielpen later de Babyloniërs om Juda te verslaan en werden vervolgens door de Joden verstoten en verboden om met hen te huwen, hoewel dit wellicht niet strikt werd toegepast. Hoewel zij weinig historische documenten nalieten, overleefden de Ammonieten tot ver in de tweede eeuw v. Chr. Hun hoofdstad Rabbah lag in de buurt van het huidige Amman, Jordanië. Hoewel zelden genoemd in de christelijke traditie, was de afstamming van Jezus deels Ammonitisch.

Territorium

Kaart van de zuidelijke Levant, ca. 830 v.Chr, met Ammon in blauw

Israëlitische stamgebieden, waaronder drie ten westen van de Jordaan in gebied dat door de Ammonieten en Moabieten werd opgeëist. De oostelijke helft van Manasse werd ook Gilead genoemd.

Het koninkrijk van Ammon bevond zich in noordwest Arabië ten oosten van Gilead in wat tegenwoordig Jordanië en Syrië heet. De Ammonieten maakten echter ook aanspraak op gebieden ten oosten van de Jordaan die door de Israëlieten werden bezet. De grenzen van het Ammonitische grondgebied zijn in het Oude Testament niet eenduidig vastgelegd en zullen ongetwijfeld door de eeuwen heen als gevolg van oorlogsvoering hebben geschommeld.

De westelijke grens van Ammon was vaak een twistpunt tussen Ammon en Israël. In Rechters 11:13 eiste de koning van Ammon het herstel van het land “van de Arnon tot aan de Jabbok en tot aan de Jordaan”. Deze eis werd door Israël afgewezen met het argument dat Israël het land niet van Ammon maar van de Amorieten had afgenomen. De andere grenzen van het Ammonitische grondgebied zijn nog minder duidelijk. In het zuiden grenst het aan het land van Moab. In het noorden ontmoette het misschien dat van de koning van Geshur (Jozua 12:5) en later Damascus, terwijl het in het oosten blijkbaar opging in de woestijn die bevolkt werd door Aramese nomadische stammen.

De belangrijkste stad van de Ammomieten was Rabbah of Rabbath Ammon. De moderne stad Amman, Jordanië, ligt ongeveer op haar plaats.

Geschiedenis

Het verhaal van Lot en zijn dochters erkent een nauwe verwantschap tussen Israël en Ammon, maar denigreert de Ammonieten ook als de nakomelingen van Lot’s incest met zijn dochters.

Afkomst

De belangrijkste bron van onze kennis over de Ammonieten is afkomstig van hun vijanden, de Israëlieten, en moet worden opgevat als geschreven vanuit een standpunt dat vaak vijandig is. Verslagen van andere bronnen uit het Midden-Oosten zijn schaars. De Ammonieten zelf hebben weinig of geen geschriften nagelaten die informatie verschaffen over hun geschiedenis.

Volgens de stamboom in Genesis 19:37-38 waren de Ammonieten nauw verwant aan de Israëlieten en nog nauwer aan hun buren in het zuiden, de Moabieten. Het verhaal toont echter ook de minachting die de Hebreeërs voor de Ammonieten voelden, omdat zij worden afgeschilderd als de nakomelingen van Ben-Ammi (“Zoon van mijn volk”), de zoon van Lot door incest met zijn eigen dochter. De Moabieten zouden afstammen van Ben-Ammi’s broer, Moab. Of dit historische figuren waren of legendarische, wordt door kritische geleerden in twijfel getrokken.

De Ammonieten worden in de Bijbel dus afgeschilderd als de neven van de Israëlieten, die uitgroeiden tot een natie nadat de Israëlieten Kanaän verlieten om in de tijd van Jakob in Egypte te gaan wonen. Terwijl zij zich uitbreidden, zouden de Ammonieten de Rephaiten hebben verslagen, ook wel Zamzummieten genoemd, een ras van reusachtige krijgers die door de Ammonieten met de hulp van Jahweh uit het land werden verdreven (Deuteronomium 2:21). De Bijbel bekritiseert de Ammonieten echter omdat zij de Israëlieten van de Exodus niet hielpen op hun weg naar Kanaän. Het nageslacht van de Ammonieten wordt uitgesloten van volledig lidmaatschap van de gemeenschap van Israël tot de “tiende generatie”, met als reden dat zij en de Moabieten de profeet Balaam hadden ingehuurd om Israël te vervloeken (Deuteronomium 23:3-4).

De rivier de Jabbok, een omstreden grens van Ammonitisch grondgebied

Niettemin worden de Ammonieten specifiek beschermd tegen territoriale oprukking door de Israëlieten. In Deuteronomium 2:19 staat:

Wanneer jullie bij de Ammonieten komen, treiter hen dan niet en lok hen niet uit tot oorlog, want ik zal jullie geen land van de Ammonieten in bezit geven. Ik heb het als bezit gegeven aan de nakomelingen van Lot.

Ammon vs. de Israëlieten

Na hun vertrek uit Egypte ontdekten de Israëlieten naar verluidt de Amoritische koning Sihon in het bezit van Gilead, het land op de oostelijke oever van de Jordaan, ten noorden van de rivier de Arnon (Numeri 21:13).Nadat zij Sihon hadden verslagen, eisten de Israëlieten het land op als het hunne. De Ammonieten accepteerden echter noch Sihon’s, noch Israël’s recht op dit land. In de daaropvolgende oorlog verdreven de Israëlieten de Ammonieten over de bovenloop van de rivier de Jabbok, waar deze van zuid naar noord stroomt, die in de bijbelse afrekening hun westelijke grens bleef (Numeri 21:24; Deuteronomium 2:37 en 3:16), hoewel niet naar hun eigen mening. In de tijd van de rechters bezaten de stammen Gad en Gilead (een deel van de stam Manasse) land dat nog steeds door Ammon werd opgeëist.

In Rechters, 3:13, verleenden de Ammonieten hulp aan koning Eglon van Moab tegen Israël. Zij zijn ook de voornaamste tegenstanders van de gecombineerde strijdkrachten van Juda, Benjamin, Efraïm en Gilead in de sage van de rechter Jefta.

Ammon vs. Saul en David

In de dagen van de profeet Samuel belegerde de Ammonitische leider Nahash de stad Jabesh-Gilead, ten oosten van de Jordaan. Dit zette de inwoners ertoe aan “Israël” om hulp te vragen. Het incident werd de aanleiding tot de vereniging van de stammen onder Saul, die de Ammonieten versloeg en zo tot koning werd bevestigd (1 Samuël 11:11-14). In Samuels “afscheidsrede” geeft hij aan dat het de dreiging van agressie van Nahash was die Israël ertoe aanzette hem om een koning te vragen (1 Samuël 12:12).

Uit 2 Samuël 10:2 kan worden opgemaakt dat Nahash de voortvluchtige David bijstond toen Saul nog koning was. Nahash’s zoon Hanun provoceerde David echter door zijn gezanten slecht te behandelen en bracht zo de totale nederlaag van de Ammonieten teweeg, ondanks hulp van hun noordelijke buren in Aram. David zond zijn leger tegen de Ammonieten onder het bevel van zijn generaal, Joab. De Ammonieten sloten een verbond met de Aramese (Sryische) strijdkrachten onder Hadadezer, maar het mocht niet baten: “Toen alle koningen, die vazallen waren van Hadadezer, zagen dat zij door Israël waren verslagen, sloten zij vrede met de Israëlieten”, en lieten Ammon aan zijn lot over (2 Sam 10:19).

Terwijl David in Jeruzalem bleef om met Bathseba te flirten, leidde Joab het Israëlitische leger tegen de Ammonitische troepen bij Rabba. Hier werd de Israëlitische aanvoerder Uria de Hethiet op schandelijke wijze gedood door Davids verraad (2 Sam. 11). Joab belegerde de stad en nam uiteindelijk de citadel in, waarbij hij David uitnodigde om zich op het laatste moment in de strijd te mengen en met de eer te strijken voor de val van de stad.

De Ammonitische hoofdstad was blijkbaar een rijke stad, want de gouden kroon van de koning wordt beschreven als wegend een talent (75 pond). David “nam ook een grote hoeveelheid plunderingen van de stad.” Zoals de Egyptische farao’s hadden gedaan met de Israëlieten, maakte David de bevolking van de Ammonitische steden tot slaven en liet hen wellicht bakstenen maken (2 Sam. 12). Afhankelijk van de vertaling van de passage kan hij de Ammonieten echter veel strenger hebben gestraft dan dit:

Hij bracht ook het volk dat daarin was naar buiten, en legde hen onder zagen, scherpe ijzeren instrumenten en ijzeren bijlen, en liet hen door de steenbakkerij gaan. En alzo deed hij al de steden der zonen van Ammon (2 Sam. 12:21).

Relaties met Juda en Israël

Daarna was de nieuwe Ammonitische heerser Shobi, een broer van Hanun, die klaarblijkelijk door David tot zijn vazal was aangesteld. Tijdens Davids vlucht uit Jeruzalem tijdens de opstand van Absalom, bood Shobi Daivd waardevolle hulp (2 Samuël 17:27). Er waren ook Ammonitische huurlingen in Davids leger.

De hoofdvrouw van Salomo – de moeder van zijn erfgenaam – was Naama, een Ammonitische (1 Koningen, 14:21), waarschijnlijk een dochter van Shobi. Zij werd de moeder van Rehoboam, wat impliceert dat de koningen van David allemaal Ammonitisch bloed hadden (1 Koningen 14:31). Salomo eerde zijn bondgenootschap met Ammon door een altaar op te richten voor de Ammonitische god Molech (1 Koningen 11:7), een daad die hem de steun van het Jeruzalemse priesterdom en de profeten van Jahweh kostte.

De Arnon-rivierkloof, vermoedelijk de grens tussen Ammon en Moab, maar de Israëlitische stammen Gad en Reuben woonden ook in het gebied.

Opnieuw braken vijandelijkheden uit tussen Juda en Ammon onder Josafat van Juda (2 Kron. 20). Ammon sloot zich bij deze gelegenheid aan bij Moab, maar in de bijbelse versie van de strijd keerden de geallieerden tegen Juda zich uiteindelijk tegen elkaar. De Israëlieten kwamen toen op de slachtpartij af en “er was zoveel buit dat het drie dagen duurde om het te verzamelen.”

Van Assyrische inscripties leren we dat de Ammonitische koning Ba’sa (Baasha) zoon van Ruhubi zich aansloot bij Achab van Israël en zijn Syrische bondgenoten tegen Shalmaneser III in de Slag bij Qarqar in 853 v. Chr. De Ammonieten waren toen wellicht vazallen van Bar-Hadad II, de Aramese koning van Damascus.

De alliantie met Israël hield echter geen stand, want Ammon vocht later tegen het noordelijke koninkrijk tijdens het bewind van Jeroboam II (Amos, 1:13), over betwist grondgebied in Gilead. De Ammonieten brachten hulde aan koning Uzzia van Juda in 2 Kron. 26:8, maar kwamen in opstand onder zijn zoon Jotham, (2 Kron. 27:5) die hen versloeg en hen dwong tot het betalen van zware hulde in zilver en gewassen.

In 734 was de Ammonitische koning Sanipu een vazal van Tiglath-Pileser III. Zijn opvolger, Pudu-ilu, bekleedde dezelfde positie onder Sennacherib en Esarhaddon. Een Assyrische lijst van tributen uit deze periode geeft aan dat Ammon een vijfde deel betaalde van de tribuut die van Juda werd geëist, dat relatief welvarend bleef vergeleken met zijn armere buur.

Iets later behoorde de Ammonitische koning Amminadab I tot de tributen die te lijden hadden tijdens de grote Arabische veldtocht van Assurbanipal. Andere Ammonitische koningen waarvan melding wordt gemaakt in contemporaine bronnen die te Heshbon (tel Siran) in Jordanië zijn gevonden, zijn Barakel en Hissalel, die rond 620 v. Chr. regeerden.

De Ammonieten onder koning Baalis hielpen de Babylonische vorst Nebukadrezar tegen Jehoiakim van Juda (2 Koningen 24:2). Anderzijds sloten sommige Ammonieten zich blijkbaar aan bij de opstand van de Judese koning Zedekia tegen Babylon (Jeremia 27:3), en werden zij bedreigd door het Babylonische leger, (Ezechiël 21:20), maar zij schijnen daar niet erg onder geleden te hebben.

In de tijd van Nebukadnezar waren de Ammonieten wispelturig in hun politieke houding. Zij steunden het Babylonische leger tegen de Joden (2 Koningen, 24:2), drongen het grondgebied van de Gad binnen, en bezetten Heshbon en Jazer (Jeremia 49:1, vgl. Zefanja 2:8). Passages in Jeremia 9:26, 25:21, 27:3, en Ezra, 21:20, wijzen echter op opstand van hen tegen de Babylonische overheersing. Zij ontvingen Joden die voor de Babyloniërs vluchtten (Jeremia 40:11), en koning Baalis, zette aan tot de moord op Gedalja, de Babylonische Joodse gouverneur van Jeruzalem en omgeving.

Volgende geschiedenis

Ammonieten kunnen tot het volk hebben behoord dat de Joden hulp aanbood bij de herbouw van de Tempel van Jeruzalem, door te zeggen: “Laat ons u helpen bouwen, want net als u zoeken wij uw God” (Ezra 4:2). Als dat zo is, was hun afwijzing door Zerubbabel waarschijnlijk een van de oorzaken van hun latere vijandigheid jegens de poging. Tobia, een Ammoniet (mogelijk de gouverneur van Ammon), probeerde het werk te belemmeren (Neh. 3:35). Intussen was het Joden verboden om te trouwen met Ammonieten, hoewel zulke huwelijken bepaald niet zeldzaam waren (Ezra, 9:1; I Esdras 8:69, en elders).

Er wordt weinig melding gemaakt van de Ammonieten in de Perzische en vroeg-Hellenistische perioden. Hun naam duikt echter op in de tijd van de Makkabeeën. De Ammonieten deden, met sommige van de naburige stammen, hun uiterste best om zich te verzetten tegen de heropleving van de Joodse macht onder Judas Makkabeeën (1 Makkabeeën 5:6; vgl. Josephus Joodse Oudheden xii.8.1). De Ammonieten onder Timotheus werden door Judas verslagen (1 Makkabeeën 5:6). Het is echter mogelijk dat met de term “Ammoniet” na de Babylonische Ballingschap alle volkeren werden aangeduid die in het vroegere land van Ammon en Gad woonden, inclusief Samaritanen en anderen.

De laatste vermelding van de Ammonieten zelf staat in Justin Martyr, Dialoog met Trypho (§ 119), waar wordt bevestigd dat zij in de tweede eeuw v. Chr. nog een talrijk volk waren.

Economie en taal

De veelvuldige veronderstelling dat de Ammonieten, wonend aan de grenzen van de woestijn, meer herders bleven dan de Moabieten en Israëlieten, schijnt ongegrond te zijn (Ezech. 25:4, 2 Kron. 27:5). De omgeving van Rabbah was tenminste vruchtbaar en werd bewerkt. Met betrekking tot andere steden dan Rabba, zie Richteren, 11:33; 2 Sam. 12:31.

In moderne tijden waren ruïnes van steden dicht verspreid over het gebied ten zuiden en ten oosten van Rabba, waaruit blijkt dat het ooit bewoond werd door een bevolking die gevestigd en ijverig was. Dit feit blijkt ook uit de zware graanbijdrage die jaarlijks aan Jotham (2 Chr. 27:5) en de Assyriërs werd betaald.

Net als zijn zusterkoninkrijk Moab was Ammon de bron van talrijke natuurlijke rijkdommen, waaronder zandsteen en kalksteen. Het had een productieve landbouwsector en nam een vitale plaats in langs de koningsweg, de oude handelsroute die Egypte verbond met Mesopotamië, Syrië en Anatolië. Evenals de Edomieten en Moabieten leverde de handel langs deze route de Ammonieten aanzienlijke inkomsten op. Niettemin bleven zij een van de zwakkere naties in het gebied, en werden nooit een belangrijke militaire macht.

De weinige Ammonitische namen die bewaard zijn gebleven getuigen, in harmonie met andere overwegingen, dat hun taal Semitisch was, nauw verwant aan de Hebreeuwse taal en de Moabitische taal.

Religie

Van de gewoonten, religie, en sociale structuur van de Ammonieten is weinig bekend. Uit de namen van hun koningen lijkt het logisch dat de cultus van de Baäls in Ammon waarschijnlijk naast die van El bestond. Zowel Israëlitische als Ammonitische namen bevatten de theorphorische lettergreep “el”, en enkele Israëlitische namen bevatten “bal” of “baal”. De naam van de Ammonitische gouverneur/koning Tobia suggereert dat Jahweh ook in Ammon werd aanbeden, hoewel de Joden deze aanbidding tegen die tijd niet met hen wilden delen.

In de bijbelse verslagen is de naam van de belangrijkste godheid van de Ammonieten Milcom (soms Moloch genoemd), zoals in I Koningen, 11:5 I Koningen, 11:7; II Koningen, 23:13. Het woord is verwant aan het Hebreeuwse woord voor koning, en wordt soms vertaald als “hun koning.”

Er zijn geen Kanaänitische, Moabitische of Ammonitische verslagen bewaard gebleven waarin specifiek over de Ammonitische religie wordt gesproken. In de Bijbel wordt beschreven dat Milcom/Moloch soms werd aanbeden door mensen te offeren. Jeremia 32:35 geeft aan dat Moloch ook het voorwerp van aanbidding was door Israëlieten die in zijn tijd in Jeruzalem woonden. De verering van Moloch buiten het Ammonitische gebied ging naar verluidt terug tot de tijd van Salomo, die een altaar voor hem bouwde ter ere van zijn Ammonitische vrouw, de moeder van Rehoboam.

Maar volgens Jeremia worden de hoge plaatsen die werden gebouwd om offers aan Moloch te brengen, beschreven als gewijd aan “Baäl”. Dit leidt tot de mogelijkheid dat “Moloch” een titel kan zijn geweest (“koning”) in plaats van de naam van de Ammonitische godheid.

Noten

  1. Frederick C. Mish, Editor in Chief. “Ammon.” Webster’s Ninth New Collegiate Dictionary. 9e ed. Springfield, MA: Merriam-Webster Inc., 1985. ISBN 0877795088
  2. Ibid.
  3. In het bijbelverhaal van Balaam worden echter alleen de Moabieten in deze context genoemd (Numeri 22-25).
  4. ibid. 40:14, 41:15
  • Landes, George M. A History of the Ammonites; A Study of the Political Life and Material Culture of the Biblical Land of Ammon As an Autonomous State (Ca. 1300-580 B.C.E.). Johns Hopkins University, 1956. OCLC 30730272
  • MacDonald, Burton. Ammon, Moab, and Edom: Early States/Nations of Jordan in the Biblical Period (End of the 2nd and During the 1st Millennium B.C.E.). Amman: Al Kutba, 1994. OCLC 32430317
  • MacDonald, Burton, en Randall W. Younker. Het oude Ammon. Studies in de geschiedenis en cultuur van het oude Nabije Oosten, v. 17. Leiden: Brill, 1999. ISBN 9789004107625
  • In dit artikel is tekst opgenomen uit het publieke domein Easton’s Bible Dictionary, oorspronkelijk gepubliceerd in 1897.
  • In dit artikel is tekst opgenomen uit de Encyclopædia Britannica Eleventh Edition, een publicatie die nu in het publieke domein is.
  • In dit artikel is tekst opgenomen uit de Jewish Encyclopedia 1901-1906, een publicatie die nu in het publieke domein is.

Alle links opgehaald 14 maart 2016.

  • Ammon – Livius.org
  • Oudtestamentische koninkrijken van Jordanië – www.kinghussein.gov.jo
  • Ammonieten Katholieke Encyclopedie – www.newadvent.org

Credits

Schrijvers en redacteuren van de Nieuwe Wereld Encyclopedie herschreven en vervolledigden het Wikipedia-artikel in overeenstemming met de normen van de Nieuwe Wereld Encyclopedie. Dit artikel voldoet aan de voorwaarden van de Creative Commons CC-by-sa 3.0 Licentie (CC-by-sa), die gebruikt en verspreid mag worden met de juiste naamsvermelding. Eer is verschuldigd onder de voorwaarden van deze licentie die kan verwijzen naar zowel de medewerkers van de Nieuwe Wereld Encyclopedie als de onbaatzuchtige vrijwillige medewerkers van de Wikimedia Foundation. Om dit artikel te citeren klik hier voor een lijst van aanvaardbare citeerformaten.De geschiedenis van eerdere bijdragen door wikipedianen is hier toegankelijk voor onderzoekers:

  • Geschiedenis van Ammon

De geschiedenis van dit artikel sinds het werd geïmporteerd in de Nieuwe Wereld Encyclopedie:

  • Geschiedenis van “Ammon”

Noot: Er kunnen enkele beperkingen gelden voor het gebruik van afzonderlijke afbeeldingen waarvoor een afzonderlijke licentie is verleend.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *