Craniometrie
Samuel George Morton (1799-1851), een van de inspiratoren van de fysische antropologie, verzamelde honderden mensenschedels van over de hele wereld en begon te zoeken naar een manier om ze volgens een logisch criterium in te delen. Onder invloed van de gangbare theorieën van zijn tijd, beweerde hij dat hij de intellectuele capaciteit van een ras kon beoordelen aan de hand van de schedelinhoud (de maat van het volume van het inwendige van de schedel).
Na inspectie van drie mummies uit oude Egyptische catacomben, concludeerde Morton dat Kaukasiërs en andere rassen drieduizend jaar geleden al van elkaar gescheiden waren. Aangezien de Bijbel aangaf dat de Ark van Noach was aangespoeld op de berg Ararat, slechts duizend jaar daarvoor, beweerde Morton dat de zonen van Noach onmogelijk elk ras op Aarde konden verklaren. Volgens Morton’s theorie van polygenisme zijn rassen sinds het begin gescheiden geweest.
Morton beweerde dat hij de intellectuele capaciteit van een ras kon beoordelen aan de hand van de schedelgrootte. Een grote schedel betekende een groot brein en een hoge intellectuele capaciteit, en een kleine schedel duidde op een klein brein en een verminderde intellectuele capaciteit. Morton verzamelde honderden menselijke schedels van over de hele wereld. Door deze schedels te bestuderen beweerde hij dat elk ras een aparte oorsprong had. Morton had veel schedels uit het oude Egypte, en concludeerde dat de oude Egyptenaren niet Afrikaans waren, maar blank. Zijn twee belangrijkste monografieën waren de Crania Americana (1839), An Inquiry into the Distinctive Characteristics of the Aboriginal Race of America en Crania Aegyptiaca (1844).
Gebaseerd op craniometrische gegevens beweerde Morton in Crania Americana dat de Kaukasiërs de grootste hersenen hadden met een gemiddelde van 87 kubieke inch, Indianen zaten in het midden met een gemiddelde van 82 kubieke inch en negers hadden de kleinste hersenen met een gemiddelde van 78 kubieke inch.
Stephen Jay Gould (1941-2002), een Amerikaanse paleontoloog, evolutiebioloog en historicus van de wetenschap, bestudeerde deze craniometrische werken in The Mismeasure of Man (1981) en beweerde dat Samuel Morton met de gegevens had geknoeid en de schedels “overvol” had gestopt met vulmateriaal om zijn vooropgezette ideeën over raciale verschillen te rechtvaardigen. Een latere studie door de antropoloog John Michael vond dat Morton’s oorspronkelijke gegevens nauwkeuriger waren dan Gould beschrijft, en concludeerde dat “in tegenstelling tot Gould’s interpretatie… Morton’s onderzoek was integer uitgevoerd.”
In 2011 publiceerden fysisch antropologen van de Universiteit van Pennsylvania, die Morton’s collectie bezit, een studie die concludeerde dat bijna elk detail van Gould’s analyse fout was en dat “Morton zijn gegevens niet manipuleerde om zijn vooroordelen te ondersteunen, in tegenstelling tot Gould.” Zij identificeerden en hermeten de helft van de schedels die in Morton’s rapporten werden gebruikt, en ontdekten dat in slechts 2% van de gevallen Morton’s metingen significant verschilden van die van henzelf en dat deze fouten ofwel willekeurig waren of een groter dan nauwkeurig volume gaven aan Afrikaanse schedels, het omgekeerde van de vooringenomenheid die Gould aan Morton toedichtte.
Morton’s volgelingen, met name Josiah C. Nott en George Gliddon in hun monumentale eerbetoon aan Morton’s werk, Types of Mankind (1854), droegen Morton’s ideeën verder uit en ondersteunden zijn bevindingen die de notie van polygenisme ondersteunden.
Charles Darwin verzette zich tegen Nott en Glidon in zijn The Descent of Man uit 1871 en pleitte voor een monogenisme van de soort. Darwin beschouwde de gemeenschappelijke oorsprong van alle mensen (de hypothese van de enkelvoudige oorsprong) als essentieel voor de evolutietheorie.
Daarnaast was Josiah Nott de vertaler van Arthur de Gobineau’s An Essay on the Inequality of the Human Races (1853-1855), dat een van de grondleggers is van de groep studies die de samenleving segregeert op basis van “ras”, in tegenstelling tot Boulainvilliers’ (1658-1722) theorie van de rassen. Henri de Boulainvilliers stelde de Français (Fransen), vermeende afstammelingen van de Noordse Franken en leden van de aristocratie, tegenover de Third Estate, die beschouwd werd als inheemse Gallo-Romeinse volkeren die door de Franken op grond van veroveringsrecht ondergeschikt waren gemaakt. Gobineau maakte ondertussen drie hoofdindelingen tussen rassen, niet gebaseerd op kleur maar op klimatologische omstandigheden en geografische ligging, en die het “Arische” ras bevoordeelden.
In 1873 vond Paul Broca (1824-1880) hetzelfde patroon als beschreven door Samuel Morton’s Crania Americana door het wegen van hersenen bij autopsie. Andere historische studies die een verschil in hersenomvang tussen zwart en blank beweerden, zijn Bean (1906), Mall, (1909), Pearl, (1934) en Vint (1934).
Daarnaast werd de rassenindeling van Georges Vacher de Lapouge (“Teutoons”, “Alpijns” en “Mediterraan”) hergebruikt door William Z. Ripley (1867-1941) in The Races of Europe (1899), die zelfs een kaart van Europa maakte volgens de vermeende cephalische index van zijn inwoners.
In Duitsland startte Rudolf Virchow een studie van de craniometrie, die verrassende resultaten opleverde volgens de hedendaagse theorieën over het “Arische ras”, wat Virchow ertoe bracht de “Noordse mystiek” aan de kaak te stellen op het Antropologisch Congres in Karlsruhe in 1885.
Josef Kollmann, een medewerker van Virchow, verklaarde op hetzelfde congres dat de mensen van Europa, of ze nu Duits, Italiaans, Engels of Frans waren, behoorden tot een “mengsel van verschillende rassen,” verder verklarend dat de “resultaten van de craniologie” leidden tot “strijd tegen elke theorie betreffende de superioriteit van dit of dat Europese ras” ten opzichte van anderen.
Virchow verwierp later het meten van schedels als legitiem middel van taxinomie. Paul Kretschmer citeerde een discussie uit 1892 met hem over deze kritiek, waarbij hij ook het werk aanhaalde van Aurel von Törok uit 1895, die in feite het falen van de craniometrie verkondigde.