Articles

Destructie (dierlijke producten)

De ontwikkeling van destructie was in de eerste plaats verantwoordelijk voor het winstgevend gebruik van bijproducten van de vleesindustrie, wat op zijn beurt de ontwikkeling mogelijk maakte van een grootschalige vleesindustrie op industriële schaal die voedsel voordeliger maakte voor de consument.Destructie wordt al vele eeuwen toegepast, in de eerste plaats voor het maken van zeep en kaarsen. De vroegste manier van smelten vond plaats in een ketel boven een open vuur. Deze manier van smelten wordt nog steeds toegepast op boerderijen om reuzel (varkensvet) te maken voor voedingsdoeleinden. Met de ontwikkeling van stoomketels werd het mogelijk ketels met een stoommantel te gebruiken om een hoogwaardiger product te maken en het brandgevaar te verminderen. Een verdere ontwikkeling kwam in de 19e eeuw met het gebruik van stoomvergisters: een tank die als snelkookpan werd gebruikt en waarin stoom in het te smelten materiaal werd geïnjecteerd. Dit proces is een nat destructieproces dat “tanking” wordt genoemd en werd gebruikt voor eetbare en niet-eetbare producten, hoewel de betere kwaliteiten eetbare producten werden gemaakt met behulp van het openketelproces. Nadat het materiaal is getankt, wordt het vrije vet afgevoerd, het resterende water (“tankwater”) wordt in een apart vat gedaan, en de vaste deeltjes worden verwijderd en gedroogd door persen en stomen in een vat met een mantel. Het tankwater werd in de riolering geloosd of het werd ingedampt om er lijm of eiwitconcentraat van te maken dat aan meststoffen werd toegevoegd. De vaste stoffen werden gebruikt voor kunstmest.

Upton Sinclair schreef The Jungle (1906), een exposé over de vleesverwerkende industrie in Chicago dat tot publieke verontwaardiging leidde. Zijn werk droeg bij aan de goedkeuring van de Pure Food and Drug Act van 1907, die de weg vrijmaakte voor de oprichting van de FDA.

De druktank maakte de ontwikkeling mogelijk van de vleesindustrie in Chicago, met haar concentratie in één geografisch gebied, omdat het de economische verwijdering mogelijk maakte van bijproducten die anders het milieu in dat gebied zouden overwoekeren. Aanvankelijk werden de destructieactiviteiten uitgevoerd door kleine bedrijven die zich in de nabijheid van de verpakkingsbedrijven vestigden. Later deden de verpakkers hun intrede in de destructie-industrie. Gustavus Swift, Nelson Morris en Lucius Darling behoorden tot de vroege pioniers van de Amerikaanse destructie-industrie met hun persoonlijke steun en/of directe deelname aan de destructie-industrie.

Innovaties kwamen snel in de 20e eeuw. Sommige daarvan waren de toepassingen voor de gedrenkte producten, en andere waren de rendering methoden. In de jaren 1920 werd een droog batchprocédé uitgevonden; het materiaal werd gekookt in horizontale cilinders met een stoomcabine (vergelijkbaar met de toenmalige kunstmestdrogers). Als voordelen van het droge procédé werden energiebesparing, een betere eiwitopbrengst, een snellere verwerking en minder schadelijke geuren genoemd. In de loop der jaren werd het natte “tanking” proces vervangen door het droge proces. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog werd in de meeste destructiebedrijven het droge procédé toegepast. In de jaren zestig werden continue droogprocédés ingevoerd, waarbij het ene gebruik maakte van een variatie op het conventionele droogkooktoestel en het andere van een hak- en verdampingsproces om het materiaal te drogen en het vet te verkrijgen. In de jaren tachtig maakten de hoge energiekosten de verschillende “natte” continuprocédés populair. Deze processen waren energie-efficiënter en maakten het hergebruik van procesdampen mogelijk om de materialen tijdens het proces voor te verwarmen of te drogen.

Na WO II kwamen de synthetische wasmiddelen, die de zepen in het huishoudelijk en industrieel wassen verplaatsten. In het begin van de jaren vijftig verdween meer dan de helft van de markt voor niet-eetbare vetten. Het gebruik van deze stoffen in diervoeders verving al snel de verloren zeepmarkt en werd uiteindelijk de belangrijkste toepassing van oneetbare vetten.

Het wijdverbreide gebruik van “rundvlees in dozen”, waarbij het rundvlees in verpakkingsbedrijven in consumentenporties werd gesneden in plaats van in plaatselijke slagerijen en op markten, betekende dat vet- en vleesresten voor destructiebedrijven in de verpakkingsbedrijven bleven en daar werden gedestrueerd door destructiebedrijven van de verpakkingsbedrijven, in plaats van door de onafhankelijke destructiebedrijven.

De afwijzing van dierlijke vetten door dieetbewuste consumenten leidde tot een overschot aan eetbare vetten en het daaruit voortvloeiende gebruik voor de vervaardiging van zeep en oleochemische producten, waardoor niet-eetbare vetten werden verdrongen en tot de volatiliteit van de markt voor deze grondstof werd bijgedragen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *