Fordisme
Post-Fordisme
De term post-Fordisme wordt gebruikt om zowel een relatief duurzame vorm van economische organisatie aan te duiden die toevallig na het Fordisme is ontstaan, als een nieuwe vorm van economische organisatie die de crisistendensen van het Fordisme feitelijk oplost. In geen van beide gevallen heeft de term als zodanig een werkelijk positieve inhoud. Daarom stellen sommige theoretici inhoudelijke alternatieven voor zoals Toyotisme, Fujitsuisme, Sonyisme en Gatesisme of, opnieuw, informatiekapitalisme, de kenniseconomie en de netwerkeconomie. Sociale wetenschappers hebben drie belangrijke benaderingen gevolgd om het postfordistische regime te identificeren: (1) een focus op de transformerende rol van nieuwe technologieën en praktijken met betrekking tot materiële en immateriële productie, met name nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en hun rol in het vergemakkelijken van een nieuwe, meer flexibele, genetwerkte wereldeconomie; (2) een focus op de leidende economische sectoren die een overgang van massa-industriële productie naar post-industriële productie mogelijk maken; en (3) een focus op hoe belangrijke crisistrends van het fordisme worden opgelost door de consolidatie van een nieuwe en stabiele reeks economische en extra-economische instellingen en vormen van bestuur die de opkomst en consolidatie van winstgevende nieuwe processen, producten en markten vergemakkelijken. Maar zelfs tientallen jaren nadat de crisis van het fordisme halverwege de jaren zeventig is uitgebroken, wordt nog steeds gedebatteerd over de vraag of er een stabiele postfordistische orde is ontstaan en, sterker nog, of de fordistische stabiliteit een parenthese was in een voor het overige wanordelijk, crisisgevoelig kapitalistisch systeem.
Diegenen die geloven dat een stabiel postfordisme reeds is ontstaan of op zijn minst haalbaar is, zien de belangrijkste kenmerken ervan als: (1) flexibele productie op basis van flexibele machines of systemen en een flexibele beroepsbevolking; (2) een stabiele groeimodus op basis van flexibele productie, toepassingsvoordelen, stijgende inkomens voor geschoolde werknemers en de dienstenklasse, een grotere vraag van de beter gesitueerden naar gedifferentieerde goederen en diensten, hogere winsten op basis van permanente innovatie en de volledige benutting van flexibele capaciteit, herinvesteringen in flexibeler productieapparatuur en -technieken en nieuwe productreeksen, enzovoort; (3) een toenemende economische polarisatie tussen meer- en ongeschoolde werknemers, in combinatie met een afname van nationale of industriële collectieve arbeidsovereenkomsten; (4) de opkomst van flexibele, slanke en in netwerken georganiseerde bedrijven die zich op hun kerncompetenties concentreren, strategische allianties aangaan en veel andere activiteiten uitbesteden; (5) de dominantie van hypermobiel particulier bankkrediet zonder wortels en vormen van cybercash die internationaal circuleren; (6) de ondergeschiktheid van de overheidsfinanciën aan de internationale geld- en valutamarkten; (7) een verschuiving van naoorlogse welvaartsstaten (zoals beschreven door John Maynard Keynes) naar politieke regimes die zich meer bezighouden met internationaal concurrentievermogen en innovatie, met volledige inzetbaarheid in plaats van banen voor het leven, en met meer flexibele, marktvriendelijke vormen van economisch en sociaal bestuur; en (8) toenemende aandacht voor het besturen van lokale, regionale, supranationale, en zelfs mondiale economieën.
Deze kenmerken van het postfordisme zijn ongelijkmatig ontwikkeld, en zelfs in de geavanceerde kapitalistische economieën zijn er belangrijke continuïteiten met de fordistische omstandigheden. Het postfordisme kan ook verschillende vormen aannemen in verschillende contexten. En hoewel sommige commentatoren geloven dat het postfordisme stabiel zal blijken te zijn, stellen anderen dat het kapitalisme door zijn inherente tegenstrijdigheden niet meer kans maakt om stabiel te blijken dan het fordisme daarvoor.
Bob Jessop