Gordiaanse knoop
De Phrygiërs hadden geen koning, maar een orakel in Telmissus (de oude hoofdstad van Lycië) bepaalde dat de volgende man die de stad binnenkwam op een ossenkar, hun koning zou worden. Een boer genaamd Gordias reed op een ossenkar de stad binnen en werd onmiddellijk tot koning uitgeroepen. Uit dankbaarheid droeg zijn zoon Midas de ossenkar op aan de Frygische god Sabazios (die de Grieken met Zeus vereenzelvigden) en bond hij hem aan een paal met een ingewikkelde knoop van kornoeljebast (Cornus mas). De knoop werd later door de Romeinse historicus Quintus Curtius Rufus beschreven als bestaande uit “verschillende knopen die allemaal zo strak in elkaar verstrengeld waren dat het onmogelijk was te zien hoe ze waren vastgemaakt”.
De ossenkar stond nog steeds in het paleis van de voormalige koningen van Phrygië in Gordium in de vierde eeuw v. Chr. toen Alexander aankwam. Phrygië was toen gereduceerd tot een satraap, of provincie, van het Perzische Rijk. Een orakel had verklaard dat de man die de ingewikkelde knopen kon ontwarren, voorbestemd was om heerser over geheel Azië te worden. Alexander wilde de knoop ontwarren, maar had daar moeite mee. Hij bedacht toen dat het geen verschil zou maken hoe de knoop werd losgemaakt, dus trok hij zijn zwaard en sneed hem in één enkele beweging doormidden. In een alternatieve versie van het verhaal maakte Alexander de knoop los door de spil uit het juk te trekken.
Bronnen uit de oudheid zijn het erover eens dat Alexander werd geconfronteerd met de uitdaging van de knoop, maar zijn oplossing wordt betwist. Zowel Plutarchus als Arrianus vertellen dat, volgens Aristobulus, Alexander de knoop uit de poolpin trok, waardoor de twee uiteinden van het koord bloot kwamen te liggen en hij de knoop kon ontknopen zonder deze door te hoeven snijden. Sommige klassieke geleerden achten dit aannemelijker dan het populaire verhaal. Literaire bronnen van het verhaal zijn onder meer Alexanders propagandist Arrianus (Anabasis Alexandri 2.3), Quintus Curtius (3.1.14), Justinus’ epitome van Pompeius Trogus (11.7.3), en Aelianus’ De Natura Animalium 13.1.
Alexander veroverde later Azië tot aan de Indus en de Oxus, en vervulde daarmee de profetie.