Le Corbusier
Opleiding en beginjaren
Le Corbusier werd geboren in een klein stadje in het bergachtige Zwitserse Juragebied, sinds de 18e eeuw het wereldcentrum van de precisie-uurwerken. Zijn hele leven werd hij getekend door de ruwheid van deze omgeving en het puritanisme van een protestants milieu. Op 13-jarige leeftijd verliet Le Corbusier de lagere school om het emailleren en graveren van wijzerplaten, het vak van zijn vader, te leren aan de École des Arts Décoratifs in La Chaux-de-Fonds. Charles L’Eplattenier, die Le Corbusier later zijn enige leraar noemde, onderwees hem daar in kunstgeschiedenis, tekenen en de naturalistische esthetiek van de Art Nouveau.
Het was L’Eplattenier die besloot dat Le Corbusier, na drie jaar studie, architect moest worden en hem zijn eerste praktijk gaf op lokale projecten. Van 1907 tot 1911 ondernam Le Corbusier op zijn advies een reeks reizen die een beslissende rol hebben gespeeld in de opleiding van deze autodidactische architect. Tijdens deze jaren van reizen door Midden-Europa en het Middellandse-Zeegebied deed hij drie belangrijke architectonische ontdekkingen. Het Charterhouse van Ema in Galluzzo, in Toscane, biedt een contrast tussen grote collectieve ruimten en “individuele wooncellen” dat de basis vormt voor zijn opvatting over woongebouwen. Via de 16e-eeuwse laat-renaissance-architectuur van Andrea Palladio in de Italiaanse regio Veneto en de antieke vindplaatsen in Griekenland ontdekte hij de klassieke proportie. De populaire architectuur in het Middellandse-Zeegebied en op het Balkanschiereiland gaf hem tenslotte een repertoire van geometrische vormen en leerde hem ook omgaan met licht en het gebruik van het landschap als architectonische achtergrond.
Op 30-jarige leeftijd keerde hij terug naar Parijs, waar zijn vorming een jaar later werd voltooid toen hij de schilder en ontwerper Amédée Ozenfant ontmoette, die hem in contact bracht met verfijnde hedendaagse kunst. Ozenfant wijdde Le Corbusier in in het purisme, zijn nieuwe picturale esthetiek die de ingewikkelde abstracties van het kubisme verwierp en terugkeerde naar de zuivere, eenvoudige geometrische vormen van alledaagse voorwerpen. In 1918 schreven en publiceerden zij samen het puristische manifest Après le cubisme. In 1920 richtten zij samen met de dichter Paul Dermée een polemisch avant-garde tijdschrift op, L’Esprit Nouveau. Open voor de kunsten en geesteswetenschappen, met briljante medewerkers, presenteerde het ideeën in architectuur en stadsplanning die al waren verwoord door Adolf Loos en Henri van de Velde, vocht tegen de “stijlen” van het verleden en tegen uitgebreide niet-structurele decoratie, en verdedigde het functionalisme.
De samenwerking met Ozenfant was het begin van Le Corbusiers carrière als schilder en als schrijver. Ozenfant en Le Corbusier (toen nog Jeanneret geheten) schreven samen een reeks artikelen voor L’Esprit Nouveau die onder pseudoniemen zouden worden ondertekend. Ozenfant koos Saugnier, de naam van zijn grootmoeder, en stelde voor Jeanneret de naam Le Corbusier voor, de naam van een voorvader van vaderskant. De door Le Corbusier geschreven artikelen werden gebundeld en gepubliceerd als Vers une architecture. Later vertaald als Naar een nieuwe architectuur (1923), is het boek geschreven in een veelzeggende stijl die kenmerkend zou zijn voor Le Corbusier in zijn lange carrière als polemist. “Een huis is een machine om in te wonen” en “een gebogen straat is een ezelspad, een rechte straat een weg voor mensen” behoren tot zijn beroemde uitspraken. Zijn boeken, waarvan de essentiële gedachtegangen voortkwamen uit reizen en lezingen, zijn in 45 jaar nauwelijks veranderd en vormden een bijbel voor de volgende generaties architecten. Tot de bekendste behoren Urbanisme (1925; De stad van morgen, 1929), Quand les cathédrales étaient blanches (1937; Toen de kathedralen wit waren, 1947), La Charte d’Athènes (1943), Propos d’urbanisme (1946), Les Trois Établissements humains (1945), en Le Modular I (1948; The Modular, 1954).
L’Esprit Nouveau was de springplank voor Le Corbusier’s entree in de praktijk. In 1922 werd hij geassocieerd met zijn neef Pierre Jeanneret, en samen openden zij een studio. De samenwerking tussen de twee neven duurde tot 1940. Het komt overeen met de eerste van de twee hoofdperioden, gescheiden door de Tweede Wereldoorlog, die in het werk van Le Corbusier kunnen worden onderscheiden; de tweede periode beslaat de jaren van 1944 tot de dood van de architect in 1965.