Articles

Birches by Robert Frost – Poem + Analysis

When I see birches bend to left and right

Across the lines of straightighter darker trees,

I like to think some boy’s been swinging them.

But swinging doesn’t bend them down to stay

As ice-storms do. Je hebt ze vast vaak gezien

Beladen met ijs op een zonnige winterochtend

Na een regenbui. Ze klikken op zichzelf

als de bries opsteekt, en worden veelkleurig

als de roerselen hun glazuur kraken en craqueleren.

Zodra de zonnewarmte hen kristallen omhulsels doet afwerpen

Splinterend en lawineus op de sneeuwkorst –

Zulke hopen gebroken glas om weg te vegen

Je zou denken dat de binnenste koepel van de hemel gevallen was.

Ze worden door de last naar de verdorde varens gesleept,

En ze schijnen niet te breken; al zijn ze eenmaal zo laag gebogen

Zo lang, dat ze zich nooit meer oprichten:

Je kunt hun stammen zien buigen in het bos

Jaren later, hun bladeren slepend op de grond

Zoals meisjes op handen en knieën die hun haar

voor zich uit gooien over hun hoofd om te drogen in de zon.

Maar ik wilde zeggen toen Truth binnenviel

met al haar nuchterheid over de ijsstorm

Ik had liever dat een jongen ze buigt

als hij de koeien haalt –

Een jongen die te ver van de stad is om honkbal te leren,

Wiens enige spel was wat hij zelf vond,

Zomer of winter, en alleen kon spelen.

Een voor een onderwierp hij de bomen van zijn vader

Door ze keer op keer omver te rijden

Tot hij de stijfheid uit ze had gehaald,

En niet een maar slap hing, niet een was er overgebleven

Opdat hij ze kon veroveren. Hij leerde alles wat er te leren viel

Om niet te vroeg uit te schieten

En zo de boom niet weg te dragen

Klaar naar de grond. Hij hield altijd zijn evenwicht

Tot aan de bovenste takken, voorzichtig klimmend

Met dezelfde moeite waarmee je een kopje vult

Op naar de rand, en zelfs boven de rand.

Toen wierp hij zich naar buiten, voeten eerst, met een zwiep,

Trappend door de lucht naar de grond.

Zo was ik eens zelf een slingeraar van berken.

En zo droom ik ervan weer te worden.

Als ik moe ben van de overwegingen,

En het leven te veel lijkt op een padloos bos

Waar je gezicht brandt en kriebelt van het spinrag

Doorgescheurd, en een oog huilt

Van een twijgje dat er overheen is gesjord.

Ik zou graag een poosje van de aarde weg willen

En dan terugkomen en opnieuw beginnen.

Mag het lot me niet half begrijpen

En half inwilligen wat ik wens en me wegrukken

Niet meer terugkomen. De aarde is de juiste plaats voor de liefde

Ik weet niet waar het beter zou kunnen gaan.

Ik zou willen gaan door in een berkenboom te klimmen,

En zwarte takken langs een sneeuwwitte stam omhoog te klimmen

Tot in de hemel, tot de boom niet meer kon dragen,

Maar zijn top liet zakken en me weer neerzette.

Dat zou goed zijn, zowel bij het gaan als bij het terugkomen.

Een mens kan slechter doen dan een berkenzwaaier te zijn.

VOCABULARY

Brackens – een grote, grove varen die grote oppervlakten kan bedekken (hij wordt roestbruin in de herfst/winter)

Gedempt – rustig en nogal nadenkend of misschien depressief – verlaagde energie

Verhaal/Samenvatting

Als de spreker berkenbomen van links naar rechts ziet buigen in de wind en dwars naar waar meer gelijkvormige bomen staan van een donkerder tint, stelt hij zich voor dat er een jongen aan heeft staan zwaaien. Het schommelen van de ingebeelde jongen houdt de bomen niet tegen zoals ijsstormen dat doen en hij zegt dat we de bomen geladen met ijs moeten hebben gezien na regen, op een zonnige winterochtend. Als het briesje opsteekt, klikken hun takken in elkaar, waardoor meer kleuren te zien zijn onder de scheuren in de schors die daardoor ontstaan. De warmte van de zon bevrijdt de bomen van het ijs als het op de met sneeuw gevulde grond valt, verbrijzelt en op een hoop glas lijkt. Er is zoveel ijs dat je je zou kunnen voorstellen dat de koepel van de hemel is gevallen. De bomen worden naar beneden getrokken tot aan de uitgesleten varens vlakbij de grond, en hoewel ze nooit breken, richten ze zich na zo lang gebogen te zijn geweest nooit meer recht. Je zou hun stammen jaren later kunnen zien buigen met hun bladeren slepend over de grond, vergelijkbaar met meisjes op hun handen en knieën, die hun haar over hun hoofd gooien om in de zon te drogen. Maar de ‘Waarheid’ over de ijsstorm doorbrak de gedachten van de spreker en leidde hem af van zijn oorspronkelijke bedoelingen, dus schakelt hij terug naar het onderwerp van de jongen: de spreker zegt dat hij liever had dat een jongen de bomen omver zou buigen, terwijl hij de koeien ging halen. Een jongen die te ver van de stad woonde om honkbal te leren, en wiens enige spelletjes die waren die hij zichzelf had aangeleerd en alleen kon spelen in de zomer of de winter. Afzonderlijk haalde hij elk van zijn vaders bomen neer door er herhaaldelijk in te klimmen tot ze stijf werden. Er waren geen bomen meer die niet slap hingen en er waren er geen meer over om te veroveren. Hij klom altijd voorzichtig naar de top met dezelfde frustratie als bij het vullen van een beker tot de rand of iets daarboven – tot het punt waar het water er bijna uitloopt. Dan wierp de jongen zijn voeten naar buiten, schoppend naar de grond.

We leren op dit punt dat ook de spreker ooit een takkenzwaaier was en ervan droomde om daarnaar terug te keren. Hij droomt ervan terug te gaan naar een jongetje dat met berken zwaait als hij moe wordt van het leven, omdat het te veel lijkt op een padloos bos waar je gezicht wordt gekieteld door spinrag en één oog huilt van de zweepslagen van een twijg. De spreker zou graag een poosje van de aarde weg willen zijn alvorens weer tot leven te komen en opnieuw te beginnen. Hij wil niet dat het lot dit zo opvat dat hij de absolute dood sterft en nooit meer naar de aarde kan terugkeren. De aarde is de beste plek voor de liefde en er is geen plek die volgens de spreker beter is. Hij zou willen sterven door in een berkenboom te klimmen, door zwarte takken van een witte stam naar de hemel te klimmen totdat de boom het gewicht niet meer aankan en hem weer op de grond zet. Het zou goed zijn om te genieten van het proces van wegklimmen van de aarde, en er dan weer naar terugkeren. There are worse things in life than being a swinger of birches.

SPEAKER/VOICE

Zoals in veel van Frosts gedichten heeft de spreker een speelse toon die heen en weer slingert tussen spiritueel en serieus, of oneerbiedig en luchtig. Deze schommeling weerspiegelt de beweging van het gedicht, dat heen en weer schakelt tussen onderwerpen om het schommelen van de bomen te imiteren.

Vorm/STRUCTUUR

  • Het gedicht is geschreven in één strofe, wat de sfeer van een dramatische monoloog geeft en de verhalende en beschouwende stijl van het gedicht versterkt.
  • Het gedicht is geschreven in blanco verzen en houdt zich meestal aan de 10 lettergrepen van het onrijmd iambisch pentameter, maar er zijn enkele frequente afwijkingen in de regellengtes die Frosts drang om de grenzen van het gedicht te verleggen zouden kunnen afbakenen, zonder de structuur volledig te doorbreken. Deze ondeugende eigenschap, die de jongen in het gedicht weerspiegelt, is duidelijk vanaf het allereerste begin met een hypermetrische openingsregel van 11 lettergrepen, en zelfs aan het eind van het gedicht met een regel van 12 lettergrepen in een laatste daad van gecontroleerde opstandigheid. Het hele gedicht berust op het schommelende evenwicht tussen grenzen en de mate waarin ze verlegd kunnen worden, een stelling die weerspiegeld wordt in de structuur van het gedicht. Er is geen rijmschema, een afspiegeling van de onregelmatigheid van de natuur die zich niet laat beperken tot structuur of herhaling.
  • De cesuur in ‘And they seem not to break; though once they are bowed
  • So low for long, they never right themselves:’ is een belangrijk kenmerk dat de aandacht vestigt op deze specifieke regel en als een paradox stelt voor het idee dat deze bomen niet fysiek breken, ondanks de cesuur / breuk, maar het suggereert dat het leven hen heeft versleten en onherstelbaar zijn is veel te veel vergelijkbaar met gebroken zijn.
  • Het gedicht springt regelmatig in een soort oscillerende zin terug op het onderwerp van de zwaaiende berkenjongens – het weerspiegelt de uitweiding van de bomen bij elke terugkeer naar het onderwerp. Het schommelende karakter van de ideeën van het gedicht bootst het gevoel van een stroom van bewustzijn na, terwijl het ook de letterlijke betekenis suggereert van de berken die schommelen, als gevolg van de storm, evenals de jongen.
  • Een volta doet zich voor in de regel ‘So was I once myself a swinger of birches.’ als de stem persoonlijker wordt, verschuift naar de eerste persoon en onthult dat de jongen een vroegere versie van de spreker is, een herinnering. Dit loopt ook parallel met het idee van reïncarnatie dat sterk in het gedicht aanwezig is: hoewel de jongen ogenschijnlijk de jeugdversie van de spreker is, worden ze in twee personages gescheiden, bijna alsof de zorgeloze jongen uit zijn herinneringen een vorig leven is, een leven waarover hij meer droomt dan dat hij zich herinnert.
  • Cursivering – ‘Naar de hemel toe’ cursiveert de beweging van de spreker die zich zijn dood voorstelt door in de berkenboom naar de hemel te klimmen. Dit geeft een lichte leuning of gewicht aan het woord, zowel in het feit dat het zou worden benadrukt als het hardop wordt uitgesproken en hoe het visueel wordt weergegeven op de pagina.

TALEN

Capitoniem – het woord ‘Waarheid’ wordt met een hoofdletter geschreven, waardoor het wordt gepersonifieerd als een aanwezigheid die het Platoonse ideaal van ‘Waarheid’ vertegenwoordigt – een perfecte, geïdealiseerde versie van dat concept. In het gedicht breekt de Waarheid in met haar ‘feitenkwestie over de ijsstorm’ – het gedicht begint met het verkennen van een idee, maar wordt al snel feitelijker, over de manier waarop ijs de bomen aantast, wat de spreker ertoe brengt af te wijken van zijn oorspronkelijke filosofische punt over de symboliek van berken. Het is alsof hij zich ergert aan het feit dat de waarheid in de weg staat van zijn fantasie over het slingeren van de berkenboom tot in de hemel, vergelijkbaar met de manier waarop feiten en de dagelijkse realiteit in de weg staan van dromen en grote ideeën die we kunnen hebben.

xtended Metaphor – er zijn terugkerende motieven van een jonge jongen en de hemel, met name in het laatste deel van het gedicht waar de spreker zich voorstelt dat hij door de boom naar de hemel wordt gestuwd, om vervolgens zachtjes terug te buigen naar de aarde, zouden we kunnen zeggen dat de berken een soort energielijn vertegenwoordigen tussen jeugd en dood. Bovendien zijn de berken zelf ook een uitgebreide metafoor voor de ziel – ze worden gebogen en onder druk gezet door natuurkrachten zoals de seizoenen, maar ook door menselijke krachten zoals de speelsheid van de jongen, maar de energie en kracht in de bomen zorgt ervoor dat ze altijd weer rechtop komen te staan, ook al kunnen ze permanent verwrongen raken door de druk.

Personificatie:

‘En zij schijnen niet te breken; ofschoon zij, eenmaal zo laag gebogen / voor lange tijd, zich nooit meer oprichten:’ – hier wordt een indruk van stress gewekt, als de berken onder grote druk worden gezet ‘schijnen zij niet te breken’ maar ‘richten zich nooit meer op’ – hun groei wordt door de druk kromgetrokken of belemmerd. Dit kan worden geïnterpreteerd als een uitdrukking van de manier waarop al het natuurlijke leven zich aanpast aan druk, maar er soms ook blijvend door wordt beïnvloed. Zo kunnen mensen die in hun leven met veel moeilijkheden te maken hebben gehad, ook ‘nooit helemaal tot zichzelf komen’, ze kunnen nooit volledig herstellen en verder gaan met hun ervaringen.

Symboliek – de soepele buigzaamheid van de berkenboom met zijn verende kern wordt gebruikt als symbool voor de menselijke ziel, die veel druk en moeilijkheden kan weerstaan zonder te breken, en die soms zwaar gebogen kan zijn met veel gewicht (zoals berken gebogen zijn met sneeuw in de winter)

Oxymoron – de berken zijn ‘geladen met ijs op een zonnige winterochtend’, een visueel beeld dat een soort oxymoronische tegenstelling schept – we verwachten niet dat ijs voorkomt bij zonneschijn, en we zijn niet geneigd aan de winter te denken als zonnig. Maar als we dieper graven, zien we dat Frost de inherente tegenstrijdigheden en kwikzilveren eigenschappen van de natuur onderzoekt, waarbij we ongebruikelijke weersomstandigheden naast elkaar zien bestaan die verrassende effecten creëren.

Reïncarnatie

Reïncarnatie zou een verfrissende ervaring zijn – het gedicht eindigt met het idee dat de spreker in een berkenboom helemaal tot in de hemel zou willen klimmen, maar dan in plaats van de hemel binnen te gaan en daar voor eeuwig te blijven, zou hij er de voorkeur aan geven het natuurlijke gewicht van zijn lichaam aan de top van de boom een gravitatiebeweging terug naar de grond te laten creëren. Dit concept verwijst naar het idee van reïncarnatie – dat zielen nieuwe lichamen vinden om in te wonen en weer tot leven komen na de dood van een individu. We zouden dit kunnen interpreteren als Frost die alternatieve spirituele paden verkent voor het christendom, aangezien christenen geloven in de eindigheid van een hiernamaals (hemel, hel of vagevuur) als iemand eenmaal op aarde is gestorven. Veel oosterse filosofieën en religies, zoals het taoïsme en het boeddhisme, gaan daarentegen uit van het concept van reïncarnatie.

Mensen houden ervan grenzen te verleggen – De jonge jongen in het gedicht is ondeugend en houdt van de licht ontwrichtende of uitdagende handeling van het zwaaien met berken. In het begin zegt de spreker dat hij bij het zien van berken graag denkt dat ‘een of andere jongen ze aan het slingeren is’, maar later geeft hij toe dat hij ‘ooit zelf een slingeraar van berken was’ – we zouden dit kunnen interpreteren als het uitdrukken van een gevoel van nostalgie of verlangen naar die zorgeloze tijd in de kindertijd en de puberteit, waarin mensen niets anders te doen hebben dan te rommelen en te spelen in de natuur. Hij zegt verder dat hij ervan droomt ‘terug te gaan’ naar deze toestand, die later wordt verkend via het concept van reïncarnatie.

Lijden en moeilijkheden in het leven kunnen een blijvende indruk achterlaten – Het gevoel van nostalgie en verlangen naar de jeugd is verbonden met gevoelens van onschuld en een zorgeloos bestaan. De spreker verlangt terug naar een jongen die een plattelandsleven leidde, “wiens enige spel was wat hij zelf vond” – om terug te keren naar een fantasierijke en creatieve staat van zijn, onbelast door de plichten en verantwoordelijkheden van het leven. Het idee dat de berken maar zoveel gewicht kunnen dragen zonder dat het hun groei beïnvloedt, is ook overdraagbaar op mensen en hun eigen reactie op trauma’s en moeilijkheden.

De natuur is hard, maar ook mooi en spiritueel – De sneeuw en het ijs in het gedicht worden afgeschilderd als hard en wreed voor de berken, die buigen onder het gewicht van de sneeuw. Maar het is ook verbluffend mooi en een unieke ervaring om te aanschouwen:

“Spoedig doet de zonnewarmte hen kristallen omhulsels afwerpen

Splinterend en lawinevormend op de sneeuwkorst –

Zulke hopen gebroken glas om weg te vegen

Je zou denken dat de binnenste koepel van de hemel was gevallen.”

Het proces van het ontdooien van ijs veroorzaakt hier dat het ijs valt en versplintert op de sneeuw, het ziet eruit als gebroken glas en geeft de spreker het gevoel alsof een deel van de hemel op aarde is gevallen – we kunnen zien dat hij de processen van de natuur op zichzelf als bijna spiritueel beschouwt, en dat het ondergedompeld zijn in en gevoelig zijn voor de natuurlijke wereld voor hem verwant is aan een religieuze ervaring.

CONTEXT

Stroom van bewustzijn – het gedicht voelt een beetje ruw rond de randen, en het heeft een meanderend, gedachtesprongend karakter waarbij de spreker afdwaalt van zijn oorspronkelijke punt en er dan weer op terugkomt. Dit is een modernistische techniek die helpt om te verkennen hoe gedachten en herinneringen onvolmaakt zijn en de neiging hebben om rond te dwalen of over te slaan. Frost noemde dit gedicht ‘twee aan elkaar gesoldeerde fragmenten’, wat deze onsamenhangende structuur kan verklaren. Het lijkt alsof de ene helft van het gedicht een nostalgische reflectie is van een jongensjaren op het platteland, terwijl de andere helft een meditatie is over de overgang tussen leven, dood en weer terug – hoewel de spreker niet duidelijk van het een naar het ander gaat, combineert hij de twee samen en schakelt hij tussen beide, zodat we een aantal interessante parallellen tussen deze twee ideeën kunnen trekken.

Frost was van mening dat poëzie ‘gevaarlijk speelt tussen waarheid en doen alsof’ – in het gedicht wisselt hij tussen het persoonlijke en het onpersoonlijke, het echte en het fictieve, het wereldse en het spirituele. In zekere zin vertegenwoordigt dit ook dezelfde buigzaamheid van de natuur als de berken zelf – een manier om spanning en perspectief te verkennen door de grenzen van onze waarneming op te rekken.

Het beeld van versplinterd glas is een verwijzing naar Shelley’s ‘Adonais’, een elegie op de dood van Keats: Life, like a dome of many-colour’d glass,/ Stains the white radiance of Eternity,/Until Death tramples it to fragments. – Zowel Shelley als Keats waren Romantische dichters, dus dit brengt het gedicht van Frost op één lijn met de Romantiek, een stroming in de literatuur die uitersten van emotie onderzocht en de manier waarop natuur en spiritualiteit met elkaar verbonden zijn. In Shelley’s ‘Adonais’ spreekt de dichter over het tragische verlies van het leven van Keats, die zeer jong stierf (26 jaar).

THEMES

Fictie vs werkelijkheid

Grenzen verleggen

Reïncarnatie – Waarheid vs Verbeelding

Pragmatisme vs Idealisme

Nostalgie

Veroudering / Volwassenheid

Spiritualiteit

Natuur

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *