Edward Titchener en Structuralisme Psychologie Essay
Edward Titchener was een beroemd psycholoog die in 1867 in Chichester, Engeland, werd geboren. Hij studeerde fysiologie, klassieke talen en filosofie aan het Malvern College en de Universiteit van Oxford voordat hij promoveerde in de klinische psychologie aan de Universiteit van Leipzig (King, Viney, & Woody, 2009). Tijdens zijn studie aan de Universiteit van Leipzig studeerde Titchener onder Wilhelm Wundt, een psycholoog die bekend staat als de vader van de experimentele psychologie (Schultz & Schultz, 2011). Nadat Titchener in Duitsland was gepromoveerd, probeerde hij een baan te krijgen in Engeland, maar dat lukte niet. Uiteindelijk kreeg hij een baan aan de Cornell University in Ithaca, New York als professor in de psychologie. Op 28-jarige leeftijd kreeg Titchener de titel van hoogleraar aan Cornell (King et al., 2009).
Als u hulp nodig hebt bij het schrijven van uw essay, staat onze professionele essayschrijfdienst voor u klaar!
Meer informatie
Tijdens zijn studie aan Cornell publiceerde Titchener acht boeken, meer dan 60 artikelen en vertaalde hij veel van Wundts werk in het Engels (Schultz & Schultz, 2011). Als hoofd van een van de meest rigoureuze doctoraalprogramma’s in de Verenigde Staten, begeleidde hij meer dan 50 studenten in het klinische psychologieprogramma aan de Cornell University (King et al., 2009). Titchener’s eerste student die afstudeerde was Margaret Floy Washburn, die later beroemd werd door haar werk in de vergelijkende psychologie, de studie van menselijk gedrag in relatie tot dieren en andere soorten (King et al., 2009). In een periode waarin de meeste scholen geen vrouwen toelieten tot hun programma’s, liet Titchener onder zijn supervisie 19 vrouwen afstuderen. Dit was het meeste van alle andere mannelijke psychologen van zijn generatie (Hergenhahn, 2008).
Titchener structureerde het doctoraalprogramma op Cornell naar Duits model, dat een intensieve mix van laboratoriumonderzoek en zelfstandig werk inhield. Terwijl zijn studenten zelfstandig werkten, was hij sterk betrokken bij de hulp die hij hen bood bij hun onderzoek. Titchener werd beschreven als iemand met een krachtige persoonlijkheid, een sterk karakter, en een paternalistische manier van omgaan met zijn studenten (King et al., 2009).
Wundt en Titchener geloofden beiden in het gebruik van introspectie om de mentale elementen van de menselijke ervaring te ontdekken. Beide wetenschappers geloofden ook dat het identificeren en classificeren van sensaties en gevoelens een essentieel onderdeel vormden van het begrijpen van de menselijke ervaring (Chung & Hyland, 2012). Titchener vond echter dat beelden een categorie van mentale elementen vormden, en Wundt vond van niet. Zowel Wundt als Titchener gebruikten een experimentele benadering in hun werk. Wundt geloofde echter dat psychologie niet alleen als een experimentele wetenschap bestudeerd kan worden. Hij vond dat psychologie ook bestudeerd moest worden door middel van historische analyses en naturalistische observatie (Chung & Hyland, 2012). Daarnaast geloofde Wundt dat de methoden die gebruikt werden om de psychologie te bestuderen gebruikt konden worden om sociale gewoonten, religie, mythen, moraal, kunst, recht en taal te beschrijven (King et al., 2009). Titchener’s visie was meer rigide in die zin dat hij alleen geloofde dat psychologie bestudeerd kon worden in het laboratorium door middel van evidence-based methoden. Een ander verschil tussen Titchener en Wundt was dat Wundt geloofde dat fysieke gebeurtenissen verklaard konden worden door antecedente gebeurtenissen, en dat hogere psychologische processen niet in het laboratorium bestudeerd konden worden (Schultz & Schultz, 2011). Titchener bestudeerde psychologie alleen door middel van introspectie, waarbij hij zich richtte op interne processen (Hergenhahn, 2008).
Titchener’s doel voor de psychologie was om het een geaccepteerde wetenschap te maken, geclassificeerd in dezelfde categorie als natuurkunde en scheikunde (King et al., 2009). Hij was er vast van overtuigd dat psychologie in een laboratorium bestudeerd moest worden, en dat het bestuderen van psychologie niet anders was dan het bestuderen van natuurkunde, scheikunde, en andere harde wetenschappen (Hockenbury & Hockenbury, 2008). Titchener’s visie op psychologie werd Structuralisme genoemd. Hij geloofde dat menselijke gedachten, emoties en gedragingen in kaart konden worden gebracht op een tabel zoals elementen op het periodiek systeem (King et al., 2009). Titchener’s visie was reductionistisch in die zin dat hij het niet belangrijk vond om te begrijpen hoe de delen van de geest samenwerkten als een geheel, maar alleen de individuele delen zelf. Hij vond dat als elk deel begrepen kon worden, men alleen maar hoefde te leren hoe deze delen op elkaar inwerkten om tot de oorsprong van een gedachte of gedrag te komen (Hockenbury & Hockenbury, 2008).
Structuralisme bestaat uit vijf hoofddoelen binnen de psychologie; 1) het bestuderen met behulp van specifieke methoden, 2) meer definities geven op het gebied van de psychologie, 3) het gebruiken om aannames te doen over meer algemene filosofische kwesties, 4) verbanden leggen tussen de natuurwetenschappen en de psychologie, en 5) bewijzen dat de psychologie in dezelfde categorie moet vallen als de harde wetenschappen (King et al, 2009).
Titchener geloofde dat alle wetenschap begint met ervaring, en dat er zonder deze geen cognitie of kennis zou kunnen zijn (Schultz & Schultz, 2011). Hij vond dat ervaringen verschillende gezichtspunten konden hebben, afhankelijk van de persoon die de situatie beleeft. Titchener geloofde dat het belangrijkste verschil tussen de geaccepteerde natuurwetenschappen en de psychologie was, dat psychologische ervaring afhankelijk was van menselijk oordeel, en de andere natuurwetenschappen waren niet afhankelijk van menselijke ervaring (Sternberg, 1988).
Hoewel Titchener veel doelen had voor de psychologie, identificeerde hij de huidige problemen met de psychologie, en waarom het geen geaccepteerde wetenschap was. Titchener geloofde dat de basiselementen van ervaring geïdentificeerd en gecategoriseerd moesten worden. Vervolgens was het begrijpen van de wisselwerking tussen elk element essentieel voor het begrijpen van de menselijke ervaring. Tenslotte moesten oorzakelijke verbanden tussen ervaringen worden geïdentificeerd (Sternberg, 1988). Titchener geloofde dat de methode om psychologie te bestuderen niet anders was dan elke andere wetenschap. Terwijl harde wetenschappers inspectie gebruikten om veel van hun observaties te doen, noemde Titchener de observatie door psychologen introspectie (King et al., 2009). Terwijl velen introspectie bekritiseerden vanwege de subjectieve aard, was Titchener er vast van overtuigd dat introspectie objectief kon zijn als individuen formeel getraind waren in de praktijk. Introspectie was in de ogen van Titchener een wetenschappelijke vorm van observatie. Volgens Titchener wordt observatie als wetenschappelijk beschouwd als het drie eigenschappen heeft; 1) men kan de ervaring isoleren, 2) de ervaring kan worden gevarieerd, en 3) de ervaring kan worden herhaald (Sternberg, 1988).
Titchener geloofde dat de zintuigen de belangrijkste toegangspunten tot de geest waren (King et al., 2009). Een van zijn specifieke doelen was het identificeren van mentale elementen die verbonden waren met elk zintuig. Nadat hij elk element had geïdentificeerd, wilde Titchener de elementen categoriseren. De drie belangrijkste mentale elementen die Titchener identificeerde waren: 1) affecties, die emoties waren, 2) beelden, die ideeën, herinneringen en gedachten waren, en 3) sensatie, die betrekking had op waarneming (Hergenhahn, 2008). Hij geloofde dat alle sensaties ten minste vier primaire kenmerken hebben; 1) kwaliteit, wat de belangrijkste descriptor was, 2) intensiteit, wat de sterkte of hoeveelheid was, 3) helderheid, wat was hoe duidelijk de sensatie kon worden geïdentificeerd, en 4) duur, wat de duur van de sensatie was (Hergenhahn, 2008). Titchener geloofde niet dat emoties duidelijk of gemakkelijk te identificeren waren (Sternberg, 1988). Titchener had een unieke kijk op de relatie tussen geest en lichaam.
Titchener geloofde dat de geest en het lichaam elkaar beïnvloedden, maar dat het twee verschillende visies op dezelfde ervaring waren (Hergenhahn, 2008). Volgens hem waren de geest en het lichaam parallel en hadden ze nooit een fysieke wisselwerking, maar kon de een de ander beïnvloeden. Sommige historici classificeerden Titchener als een psychofysische parallellist, maar dit was controversieel (King et al., 2009). Men dacht dat dit controversieel was, omdat een echte parallellist nooit zou zeggen dat de geest en het lichaam elkaar op enigerlei wijze konden beïnvloeden. Een ander uniek aspect aan Titchener’s mening over de relatie tussen geest en lichaam was dat hij niet geloofde in het commonsense interactionisme (Schultz & Schultz, 2011). Dit was waarschijnlijk te wijten aan zijn empiristische aard dat alles objectief bestudeerd moest worden in een laboratorium setting. Titchener beïnvloedde veel aspecten van de psychologie die vandaag de dag nog steeds belangrijk zijn.
Onze academische experts staan klaar om u te helpen bij elk schrijfproject dat u heeft. Van eenvoudige essayplannen tot volledige dissertaties, u kunt er zeker van zijn dat wij een service hebben die perfect aansluit bij uw behoeften.
Bekijk onze diensten
Het eerste gebied van de psychologie waar Titchener in geïnteresseerd was, was aandacht. Hij verdeelde aandacht in twee categorieën: primaire en secundaire (King et al., 2009). Primaire aandacht was passief en onwillekeurig. Het werd beïnvloed door intense stimuli, en men dacht dat het gerelateerd was aan nieuwe en plotselinge stimuli. Secundaire aandacht was volgens Titchener actief en vrijwillig. Hierbij gaat het om aandacht in situaties waarin men zich actief moet concentreren wanneer er afleiders in de omgeving zijn. Titchener vond dat dit gerelateerd was aan gevorderde stadia van ontwikkeling, en dat zuigelingen niet in staat waren tot secundaire aandacht (Hergenhahn, 2008). Een ander gebied van de psychologie waarin Titchener geïnteresseerd was, waren associaties.
Titchener wilde analyseren hoe de mentale elementen van de menselijke ervaring op elkaar inwerken; daarom was het begrijpen van associaties belangrijk voor hem. Titchener waardeerde hoe filosofen zoals Aristoteles, Hobbes, en Bain een grote nadruk legden op associatie (King et al., 2009). Titchener stelde voor dat alle associatie kan worden herleid tot de wet van contiguïteit. Hij vond dat elke wet van associatie contiguïteit impliceerde (Chung & Hyland, 2012). Titchener geloofde ook dat emoties geen primaire rol spelen in associatie. King et al. (2009) citeren Titchener (1910), “gevoelens spelen alleen een rol op grond van hun zintuiglijke en imaginale componenten, en niet hun affectieve karakter” (p. 252). Titchener had veel waardering voor Ebbinghaus’s werk met nonsens lettergrepen met betrekking tot het begrijpen van associatie, maar hij vond dat Ebbinghaus een belangrijke component miste, namelijk intrinsieke betekenis. Titchener geloofde dat persoonlijke indrukken en associatieve processen samen werken, en dat ze niet kunnen worden gescheiden (King et al., 2009) Titchener begreep dat intrinsieke processen bij mensen belangrijk zijn, en niet kunnen worden weggelaten bij het bestuderen van associatie. Een derde gebied van de psychologie dat Titchener bestudeerde was betekenis.
Titchener geloofde dat betekenis, vanuit een psychologisch perspectief, alles te maken had met context (Hergenhahn, 2008). Naar zijn mening was betekenis een combinatie van de wetten van aandacht en de wetten van de verbinding van gewaarwordingen (Schultz & Schultz, 2011). Hij begreep dat wanneer individuen dingen verwerken, herinneringen aan hun vroegere ervaringen een grote rol spelen in hoe ze interpreteren wat ze ervaren. Titchener vond dat de context van een situatie of object het psychologische equivalent was van de werkelijke betekenis ervan (King et al., 2009). Interessant is dat hij opmerkte dat mensen vaak moeite hadden om hun eigen context te identificeren wanneer ze aan introspectie deden (Hockenbury & Hockenbury, 2008). Emotie was een ander gebied waarin Titchener geïnteresseerd was om te bestuderen.
Op het gebied van emotie had Titchener een probleem met de James-Lange theorie, die stelt dat mensen emoties ervaren op basis van hoe het lichaam zich gedraagt (Candland, 2003). Als we bijvoorbeeld een indringer in ons huis zien, reageren we lichamelijk, en worden dan bang. Er waren een aantal redenen waarom Titchener een probleem had met deze theorie. Ten eerste geloofde hij dat het geen nieuwe theorie was, omdat Descarte en Spinoza in het verleden al hadden gesproken over de fysieke oorsprong van emoties (Candland, 2003). Vervolgens vond Titchener dat er specifieke gebreken in deze theorie zaten. Hij stelde dat lichamelijke veranderingen in het lichaam er bij verschillende emoties precies hetzelfde uit kunnen zien (Chung & Hyland, 2012). Wanneer iemand huilt, kunnen dat bijvoorbeeld tranen van vreugde zijn in tegenstelling tot tranen van wanhoop. Bovendien vond Titchener dat lichamelijke gewaarwordingen een te eenvoudige verklaring waren voor emoties, die ingewikkeld zijn en niet gemakkelijk te definiëren (Chung & Hyland, 2012). Hij schreef in detail over hoe moeilijk het categoriseren van emoties was, en stelde dat de meeste theoretici die proberen emoties te begrijpen en te classificeren dit subjectief doen, en dat hun theorieën niet wetenschappelijk zijn (Schultz & Schultz, 2011).
Tegen het einde van Titchener’s carrière raakte hij gefrustreerd door zijn onvermogen om alle mentale processen in de menselijke ervaring te identificeren en te kwantificeren. In plaats van drie hoofdelementen (beelden, gewaarwordingen en affecten), stelde hij voor dat affect gewoon een bijproduct was van beelden en gewaarwordingen (King et al., 2009). Specifiek geloofde Titchener dat affect een vorm van sensatie kon zijn op een spectrum van aangenaam tot onaangenaam. Daarnaast stelde hij voor dat beelden een vorm van sensatie kunnen zijn geweest (Hergenhahn, 2008). Titchener maakte zich los van het proberen om alle mentale processen te identificeren en te classificeren, en groeide naar het gevoel dat de menselijke ervaring meer abstract was en op een spectrum in tegenstelling tot een specifieke grootte en classificatie (Hockenbury & Hockenbury, 2008). Hergenhahn (2008) besprak waarom Titchener’s structuralisme uiteindelijk werd ingehaald door het behaviorisme.
Het was moeilijk om introspectie te verdedigen als een objectieve, wetenschappelijke methode. Men dacht dat individuen niet accuraat zouden rapporteren wat ze voelen en ervaren (Hergenhahn, 2008). Vervolgens legde het structuralisme geen gewicht in de schaal bij psychologische ontwikkeling, persoonlijkheid, abnormaal gedrag, leren, individuele verschillen, evolutie en uitvoerbaarheid (Chung & Hyland, 2012). Het behaviorisme richtte zich op wat kon worden waargenomen, en de relatie tussen externe gebeurtenissen en gedrag. Dit leidde tot een groot begrip in leren, prestaties, en de oorsprong van gedrag (Schultz & Schultz, 2011). Het belangrijkste was dat de methoden van het behaviorisme praktisch, kwantificeerbaar en meetbaar waren, waardoor ze als geloofwaardig wetenschappelijk werden geclassificeerd. Behavioristen bekritiseerden structuralisten omdat zij zich te veel op het interne concentreerden, dat niet kan worden waargenomen (Hergenhahn, 2008). Behavioristen bestudeerden oorzaak en gevolg van gedrag door zich te richten op externe gebeurtenissen in de omgeving. Dit was praktischer en effectiever dan methoden als introspectie.
Hoewel Titchener’s structuralisme te rigide was om te overleven, plaveide het een belangrijk pad in het veld van de psychologie voor de toekomst. Hij was de eerste die een jarenlange strijd voerde om de psychologie te klasseren als een echte, empirisch gefundeerde wetenschap. Titchener raakte ook gebieden in de psychologie aan die van cruciaal belang zijn in het veld van vandaag, zoals aandacht, associatie, betekenis, en emotie. Hoewel hij nooit in staat was om een periodiek systeem te maken van de mentale elementen van ervaring, worden zijn empirisch gebaseerde methoden vandaag de dag gebruikt in veel gebieden van de psychologie.