Franz Liszt
Vroeg levenEdit
Franz Liszt werd geboren als zoon van Anna Liszt (Maria Anna Lager) en Adam Liszt op 22 oktober 1811, in het dorp Doborján (Duits: Raiding) in het district Sopron, in het Koninkrijk Hongarije, Oostenrijks Keizerrijk.Liszts vader speelde piano, viool, cello en gitaar. Hij was in dienst geweest van Prins Nikolaus II Esterházy en kende Haydn, Hummel, en Beethoven persoonlijk. Op zesjarige leeftijd begon Franz aandachtig te luisteren naar het pianospel van zijn vader. Franz kwam ook in aanraking met muziek door het bijwonen van de mis en de rondtrekkende zigeunerbands die door het Hongaarse platteland trokken. Op zijn zevende begon Adam hem piano te leren spelen en op zijn achtste begon Franz te componeren op een elementaire manier. Op 9-jarige leeftijd gaf hij concerten in Sopron en Pressburg (Hongaars: Pozsony, het huidige Bratislava, Slowakije) in oktober en november 1820. Na de concerten bood een groep rijke sponsors aan om Franz’s muzikale opleiding in Wenen te financieren.
Daar kreeg Liszt pianoles van Carl Czerny, die in zijn eigen jeugd leerling was geweest van Beethoven en Hummel. Ook kreeg hij compositieles van Ferdinando Paer en Antonio Salieri, die toen de muziekdirecteur van het Weense hof was. Liszts openbare debuut in Wenen op 1 december 1822, tijdens een concert in de “Landständischer Saal”, was een groot succes. Hij werd begroet in Oostenrijkse en Hongaarse aristocratische kringen en ontmoette ook Beethoven en Schubert. In het voorjaar van 1823, toen zijn verlof van een jaar ten einde liep, vroeg Adam Liszt tevergeefs aan Prins Esterházy om nog twee jaar. Adam Liszt nam daarom afscheid van de diensten van de Prins. Eind april 1823 keerde het gezin voor de laatste maal naar Hongarije terug. Eind mei 1823 ging het gezin weer naar Wenen.
Tegen het eind van 1823 of begin 1824 verscheen Liszts eerste compositie die gepubliceerd werd, zijn Variatie op een wals van Diabelli (nu S. 147), als Variatie 24 in Deel II van Vaterländischer Künstlerverein. Deze bloemlezing, in opdracht van Anton Diabelli, bevat 50 variaties op zijn wals door 50 verschillende componisten (Deel II), waarbij Deel I in beslag wordt genomen door Beethovens 33 variaties op hetzelfde thema, die nu afzonderlijk beter bekend zijn als zijn Diabelli Variaties, Op. 120. Liszts deelname aan het Diabelli project – hij werd erin beschreven als “een 11-jarige jongen, geboren in Hongarije” – was vrijwel zeker op instigatie van Czerny, zijn leraar, en ook een deelnemer. Liszt was de enige kindcomponist in de bundel.
Adolescentie in ParijsEdit
Na de dood van zijn vader in 1827 verhuisde Liszt naar Parijs; de volgende vijf jaar zou hij met zijn moeder in een klein appartement wonen. Hij gaf het toeren op. Om geld te verdienen gaf Liszt les in pianospelen en compositie, vaak van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Zijn leerlingen zaten verspreid over de stad en hij moest vaak lange afstanden afleggen. Daarom hield hij er onzekere werktijden op na en begon hij ook te roken en te drinken – gewoonten die hij zijn hele leven zou volhouden.
Het jaar daarop werd hij verliefd op een van zijn leerlingen, Caroline de Saint-Cricq, de dochter van Charles X’s minister van Handel, Pierre de Saint-Cricq. Haar vader stond er echter op dat de affaire werd verbroken. Liszt werd erg ziek, in die mate zelfs dat een overlijdensbericht werd afgedrukt in een Parijse krant, en hij onderging een lange periode van religieuze twijfels en pessimisme. Hij gaf opnieuw te kennen zich bij de Kerk te willen aansluiten, maar ditmaal werd hem dat door zijn moeder ontraden. Hij had veel gesprekken met de Abbé de Lamennais, die optrad als zijn geestelijke vader, en ook met Chrétien Urhan, een in Duitsland geboren violist die hem in contact bracht met de Saint-Simonisten. Urhan schreef ook muziek die anti-klassiek en zeer subjectief was, met titels als Elle et moi, La Salvation angélique en Les Regrets, en kan de smaak van de jonge Liszt voor muzikale romantiek hebben aangewakkerd. Even belangrijk voor Liszt was Urhans serieuze lofzang op Schubert, die wellicht zijn eigen levenslange toewijding aan de muziek van die componist heeft gestimuleerd.
In deze periode las Liszt veel om zijn gebrek aan algemene vorming te overwinnen, en hij kwam al snel in contact met veel van de vooraanstaande auteurs en kunstenaars van zijn tijd, waaronder Victor Hugo, Alphonse de Lamartine en Heinrich Heine. Hij componeerde vrijwel niets in deze jaren. Niettemin inspireerde de juli-revolutie van 1830 hem tot het schetsen van een revolutionaire symfonie gebaseerd op de gebeurtenissen van de “drie glorieuze dagen”, en hij kreeg meer belangstelling voor de gebeurtenissen om hem heen. Hij ontmoette Hector Berlioz op 4 december 1830, de dag voor de première van de Symphonie fantastique. De muziek van Berlioz maakte een sterke indruk op Liszt, vooral later toen hij voor orkest ging schrijven. Van Berlioz erfde hij ook de diabolische kwaliteit van veel van diens werken.
PaganiniEdit
Na het bijwonen van een liefdadigheidsconcert op 20 april 1832, voor de slachtoffers van de Parijse cholera-epidemie, georganiseerd door Niccolò Paganini, werd Liszt vastbesloten om net zo’n groot virtuoos op de piano te worden als Paganini was op de viool. Parijs was in de jaren 1830 het knooppunt geworden van pianistische activiteiten, met tientallen pianisten die zich toelegden op perfectie aan het klavier. Sommigen, zoals Sigismond Thalberg en Alexander Dreyschock, concentreerden zich op specifieke aspecten van de techniek, zoals respectievelijk het “driehandseffect” en octaven. Hoewel sindsdien naar deze school is verwezen als de “vliegende trapeze” school van het pianospel, loste deze generatie ook enkele van de meest hardnekkige problemen van de pianotechniek op, waardoor het algemene niveau van de uitvoering tot voorheen ongekende hoogten steeg. Liszts kracht en vermogen om zich in dit gezelschap te onderscheiden lag in het beheersen van alle aspecten van pianotechniek die door zijn rivalen afzonderlijk en volhardend werden gecultiveerd.
In 1833 maakte hij transcripties van verschillende werken van Berlioz, waaronder de Symphonie fantastique. Zijn voornaamste motief om dit te doen, vooral met de Symphonie, was om de straatarme Berlioz te helpen, wiens symfonie onbekend en ongepubliceerd bleef. Liszt droeg zelf de kosten van de uitgave van de transcriptie en speelde het vele malen om te helpen de originele partituur populair te maken. Hij was ook bevriend geraakt met een derde componist die hem beïnvloedde, Frédéric Chopin; onder diens invloed begon Liszts poëtische en romantische kant zich te ontwikkelen.
Met gravin Marie d’AgoultEdit
In 1833 begon Liszt zijn relatie met de gravin Marie d’Agoult. Daarnaast maakte hij eind april 1834 kennis met Felicité de Lamennais. Onder invloed van beiden explodeerde Liszts creatieve productie.
In 1835 verliet de gravin haar man en gezin om zich bij Liszt in Genève te voegen; Liszts dochter met de gravin, Blandine, werd daar op 18 december geboren. Liszt doceerde aan het pas opgerichte Conservatorium van Genève, schreef een handboek over pianotechniek (later verloren gegaan) en schreef essays voor de Parijse Revue et gazette musicale. In deze essays pleitte hij voor de opwaardering van de kunstenaar van een bediende tot een gerespecteerd lid van de gemeenschap.
De volgende vier jaar woonden Liszt en de gravin samen, voornamelijk in Zwitserland en Italië, waar hun dochter, Cosima, in Como werd geboren, met incidentele bezoeken aan Parijs. Op 9 mei 1839 werd de enige zoon van Liszt en de Gravin, Daniel, geboren, maar in de herfst kwam de relatie tussen hen onder spanning te staan. Liszt hoorde dat plannen voor een Beethoven Monument in Bonn dreigden te mislukken wegens geldgebrek en zegde zijn steun toe. De gravin keerde terug naar Parijs met de kinderen, terwijl Liszt zes concerten gaf in Wenen en daarna door Hongarije toerde.
Tournee door Europa
De volgende acht jaar bleef Liszt door Europa toeren, In de zomers van 1841 en 1843 bracht hij vakantie met de gravin en hun kinderen op het eiland Nonnenwerth aan de Rijn. In het voorjaar van 1844 scheidde het echtpaar definitief. Dit was Liszts meest briljante periode als concertpianist. Hij werd overladen met eerbewijzen en overal waar hij kwam werd hij bewonderd. Liszt schreef zijn Drie Concert-Etudes tussen 1845 en 1849. Aangezien hij vaak drie of vier keer per week concerteerde, kan men veilig aannemen dat hij in deze periode van acht jaar meer dan duizend keer in het openbaar optrad. Bovendien was zijn grote roem als pianist, die hij zou blijven genieten lang nadat hij zich officieel van het concertpodium had teruggetrokken, voornamelijk gebaseerd op zijn prestaties gedurende deze periode.
Tijdens zijn virtuoze hoogtijdagen werd Liszt door de schrijver Hans Christian Andersen beschreven als een “slanke jongeman… donker haar hing rond zijn bleke gezicht”. Hij werd door velen als knap beschouwd, en de Duitse dichter Heinrich Heine schreef over zijn showmanschap tijdens concerten: “
In 1841 werd Franz Liszt toegelaten tot de vrijmetselaarsloge “Unity” “Zur Einigkeit”, in Frankfurt am Main. Hij werd bevorderd tot de tweede graad en tot meester verkozen als lid van de loge “Zur Eintracht”, in Berlijn. Vanaf 1845 was hij ook erelid van de loge “Modestia cum Libertate” te Zürich en in 1870 van de loge te Pest (Boedapest-Hongarije). Na 1842 waaide de “Lisztomanie” – bedacht door de 19de-eeuwse Duitse dichter en tijdgenoot van Liszt, Heinrich Heine – over Europa. De ontvangst die Liszt daardoor ten deel viel kan slechts als hysterisch worden omschreven. Vrouwen vochten om zijn zijden zakdoeken en fluwelen handschoenen, die ze als souvenir aan flarden scheurden. Deze sfeer werd voor een groot deel gevoed door de betoverende persoonlijkheid van de artiest en zijn aanwezigheid op het toneel. Veel getuigen verklaarden later dat Liszts spel de stemming van het publiek tot een niveau van mystieke extase verhief.
Op 14 maart 1842 ontving Liszt een eredoctoraat van de Universiteit van Königsberg – een ongekende eer in die tijd en een bijzonder belangrijke eer vanuit het perspectief van de Duitse traditie. Liszt heeft nooit in het openbaar ‘Dr. Liszt’ of ‘Dr. Franz Liszt’ gebruikt. Ferdinand Hiller, een rivaal van Liszt in die tijd, was naar verluidt zeer jaloers op het besluit van de universiteit.
Toegevoegd aan zijn reputatie was het feit dat Liszt gedurende zijn hele leven een groot deel van zijn opbrengsten weggaf aan liefdadigheid en humanitaire doelen. Liszt had halverwege de veertig zelfs zoveel geld verdiend dat vrijwel al zijn honoraria voor optredens na 1857 naar liefdadigheid gingen. Hoewel zijn werk voor het Beethoven monument en de Hongaarse Nationale Muziekschool welbekend is, gaf hij ook gul aan het bouwfonds van de Dom van Keulen, de oprichting van een Gymnasium in Dortmund, en de bouw van de Leopoldkerk in Pest. Er waren ook particuliere schenkingen aan ziekenhuizen, scholen en liefdadigheidsinstellingen zoals het Leipziger Musikantenpensioenfonds. Toen hij hoorde van de Grote Brand van Hamburg, die drie dagen woedde in mei 1842 en een groot deel van de stad verwoestte, gaf hij concerten ten bate van de duizenden daklozen aldaar.
Liszt in WeimarEdit
In februari 1847 speelde Liszt in Kiev. Daar ontmoette hij de Poolse prinses Carolyne zu Sayn-Wittgenstein, die een van de belangrijkste personen in de rest van zijn leven zou worden. Zij haalde hem over om zich te concentreren op compositie, wat betekende dat hij zijn carrière als rondreizend virtuoos moest opgeven. Na een tournee door de Balkan, Turkije en Rusland die zomer, gaf Liszt zijn laatste concert tegen betaling in Jelisavetgrad in september. Hij bracht de winter door bij de prinses op haar landgoed in Woronince. Door zich op 35-jarige leeftijd terug te trekken van het concertpodium, terwijl hij nog op het toppunt van zijn kunnen was, slaagde Liszt erin de legende van zijn spel onaangetast te laten.
Het jaar daarop ging Liszt in op een langdurige uitnodiging van Groothertogin Maria Pavlovna van Rusland om zich te vestigen in Weimar, waar hij in 1842 tot Kapellmeister Extraordinaire was benoemd; hij bleef daar tot 1861. Gedurende deze periode trad hij op als dirigent bij hofconcerten en bij speciale gelegenheden in het theater. Hij gaf les aan een aantal pianisten, waaronder de grote virtuoos Hans von Bülow, die in 1857 met Liszts dochter Cosima trouwde (zij zou jaren later met Richard Wagner trouwen). Hij schreef ook artikelen waarin hij Berlioz en Wagner bejubelde. Tenslotte had Liszt ruimschoots de tijd om te componeren en gedurende de volgende 12 jaar herzag of produceerde hij die orkest- en koorwerken waarop zijn reputatie als componist voornamelijk rustte.
Tijdens die twaalf jaar, hielp hij ook de verbannen Wagner meer bekendheid te geven door de ouvertures van diens opera’s in concerten te dirigeren. Liszt en Wagner zouden een hechte vriendschap sluiten die zou duren tot Wagners dood in 1883 in Venetië.
Prinses Carolyne woonde bij Liszt gedurende zijn jaren in Weimar. Zij wilde uiteindelijk met Liszt trouwen, maar omdat zij eerder getrouwd was geweest en haar echtgenoot, de Russische legerofficier Prins Nikolaus zu Sayn-Wittgenstein-Ludwigsburg (1812-1864) nog in leven was, moest zij de Rooms Katholieke autoriteiten ervan overtuigen dat haar huwelijk met hem ongeldig was geweest. Na enorme inspanningen en een monsterlijk ingewikkeld proces, had zij voorlopig succes (september 1860). Het was de bedoeling dat het paar zou trouwen in Rome, op 22 oktober 1861, Liszts 50ste verjaardag. Hoewel Liszt op 21 oktober in Rome aankwam, werd het huwelijk onmogelijk gemaakt door een brief die de vorige dag bij de Paus zelf was aangekomen. Het blijkt dat zowel haar echtgenoot als de Tsaar van Rusland erin geslaagd waren de toestemming voor het huwelijk bij het Vaticaan ongedaan te maken. De Russische regering legde ook beslag op haar verschillende landgoederen in de Poolse Oekraïne, waardoor haar latere huwelijk met wie dan ook onhaalbaar werd.
Rome, Weimar, BoedapestEdit
De jaren 1860 waren een periode van grote droefheid in Liszts privé-leven. Op 13 december 1859 verloor hij zijn 20-jarige zoon Daniel, en op 11 september 1862 overleed ook zijn 26-jarige dochter Blandine. In brieven aan vrienden kondigde Liszt aan dat hij zich zou terugtrekken in een eenzaam bestaan. Hij vond die in het klooster Madonna del Rosario, even buiten Rome, waar hij op 20 juni 1863 zijn intrek nam in een klein, spartaans appartement. Op 23 juni 1857 was hij al toegetreden tot de Derde Orde van Sint Franciscus.
Op 25 april 1865 ontving hij de tonsuur uit handen van kardinaal Hohenlohe. Op 31 juli 1865 ontving hij de vier kleine orden van portier, lector, exorcist en acoliet. Na deze wijding werd hij vaak Abbé Liszt genoemd. Op 14 augustus 1879 werd hij benoemd tot ere-kanunnik van Albano.
Bij sommige gelegenheden nam Liszt deel aan het muziekleven van Rome. Op 26 maart 1863, tijdens een concert in het Palazzo Altieri, dirigeerde hij een programma met gewijde muziek. De “Seligkeiten” van zijn Christus-Oratorio en zijn “Cantico del Sol di Francesco d’Assisi” werden uitgevoerd, evenals Haydn’s Die Schöpfung en werken van J.S. Bach, Beethoven, Jommelli, Mendelssohn, en Palestrina. Op 4 januari 1866 dirigeerde Liszt het “Stabat mater” van zijn Christus-Oratorio, en, op 26 februari 1866, zijn Dante Symfonie. Er waren nog verscheidene gelegenheden van soortgelijke aard, maar in vergelijking met de duur van Liszts verblijf in Rome waren dat uitzonderingen.
In 1866 componeerde Liszt de Hongaarse kroningsceremonie voor Frans Jozef en Elisabeth van Beieren (Latijn: Missa coronationalis). De mis werd voor het eerst uitgevoerd op 8 juni 1867, tijdens de kroningsceremonie in de Matthiaskerk bij het kasteel van Buda, in een zesdelige vorm. Na de eerste uitvoering werd het Offertorium toegevoegd, en twee jaar later het Graduale.
Liszt werd in 1869 terug uitgenodigd naar Weimar om masterclasses pianospelen te geven. Twee jaar later werd hij gevraagd hetzelfde te doen in Boedapest aan de Hongaarse Muziekacademie. Vanaf dat moment tot het einde van zijn leven reisde hij regelmatig tussen Rome, Weimar en Boedapest, en zette daarmee wat hij noemde zijn “vie trifurquée” of drieledig bestaan voort. Geschat wordt dat Liszt in deze periode van zijn leven minstens 4000 mijl per jaar heeft gereisd – een uitzonderlijk aantal, ondanks zijn hoge leeftijd en de ontberingen van de weg en het spoor in de jaren 1870.
Koninklijk Conservatorium te BoedapestEdit
Vanaf het begin van de jaren 1860 werden er pogingen ondernomen om een positie voor Liszt in Hongarije te verkrijgen. In 1871 deed de Hongaarse premier Gyula Andrássy een nieuwe poging door op 4 juni 1871 een brief te schrijven aan de Hongaarse koning (de Oostenrijkse keizer Frans Jozef I) met het verzoek om een jaarlijkse toelage van 4.000 Gulden en de rang van “Königlicher Rat” (“Kroonraad”) voor Liszt, die zich in ruil daarvoor permanent in Boedapest zou vestigen en daar zowel het orkest van het Nationale Theater als muzikale instellingen zou leiden.
Het plan voor de oprichting van een Koninklijke Academie werd in 1872 door het Hongaarse parlement goedgekeurd. In maart 1875 werd Liszt voorgedragen als voorzitter. De Academie werd officieel geopend op 14 november 1875 met Liszts collega Ferenc Erkel als directeur, Kornél Ábrányi en Robert Volkmann. Liszt zelf kwam in maart 1876 om enkele lessen en een liefdadigheidsconcert te geven.
Ondanks de voorwaarden waaronder Liszt was aangesteld als “Königlicher Rat”, leidde hij noch het orkest van het Nationaal Theater, noch vestigde hij zich permanent in Hongarije. Gewoonlijk arriveerde hij midden in de winter in Boedapest. Na een of twee concerten van zijn leerlingen, bij het begin van de lente, vertrok hij weer. Hij nam nooit deel aan de eindexamens, die in de zomer van elk jaar werden afgenomen. Sommige leerlingen namen deel aan de lessen die Liszt in de zomer in Weimar gaf.
In 1873, ter gelegenheid van Liszts 50-jarig jubileum als uitvoerend kunstenaar, stelde de stad Boedapest een “Franz Liszt Stiftung” (“Franz Liszt Stichting”) in, om stipendia van 200 Gulden te verstrekken aan drie studenten van de Academie die blijk hadden gegeven van uitstekende bekwaamheden met betrekking tot de Hongaarse muziek. Liszt alleen besliste over de toekenning van deze stipendia.
Het was Liszts gewoonte om alle leerlingen die aan zijn lessen deelnamen tot zijn privé-leerlingen te verklaren. Als gevolg daarvan betaalde bijna niemand van hen een vergoeding aan de Academie. Een ministerieel besluit van 13 februari 1884 bepaalde dat allen die deelnamen aan de lessen van Liszt een jaarlijkse bijdrage van 30 Gulden moesten betalen. In feite was de Academie hoe dan ook een netto-opbrengst, aangezien Liszt de inkomsten uit zijn liefdadigheidsconcerten doneerde.
Vorige jarenEdit
Liszt viel van de trap van een hotel in Weimar op 2 juli 1881. Hoewel vrienden en collega’s zwellingen in zijn voeten en benen hadden opgemerkt toen hij de maand ervoor in Weimar aankwam (een indicatie van mogelijk hartfalen), was hij tot dan toe in goede gezondheid geweest en was hij nog steeds fit en actief. Na het ongeluk bleef hij acht weken geïmmobiliseerd en herstelde er nooit volledig van. Een aantal kwalen openbaarde zich: diarree, astma, slapeloosheid, staar aan het linkeroog en hartkwalen. De laatstgenoemde ziekte droeg uiteindelijk bij aan Liszts dood. Hij werd in toenemende mate geplaagd door gevoelens van verlatenheid, wanhoop, en preoccupatie met de dood – gevoelens die hij tot uitdrukking bracht in zijn werken uit deze periode. Zoals hij Lina Ramann vertelde: “Ik draag een diepe droefheid van het hart mee, die nu en dan in klank moet uitbreken.”
Op 13 januari 1886, terwijl Claude Debussy in de Villa Medici in Rome verbleef, ontmoette Liszt hem daar met Paul Vidal en Victor Herbert. Liszt speelde Au bord d’une source uit zijn Années de pèlerinage, en ook zijn bewerking van Schuberts Ave Maria voor de musici. Debussy beschreef Liszts pedaalspel later als “als een vorm van ademhalen”. Debussy en Vidal voerden hun pianoduet arrangement van Liszts Faust Symfonie uit; naar verluidt viel Liszt hierbij in slaap.
De componist Camille Saint-Saëns, een oude vriend, die Liszt ooit “de grootste organist ter wereld” had genoemd, droeg zijn Symfonie No. 3 “Orgelsymfonie” aan Liszt; deze was slechts enkele weken voor de dood van de opgedragene in Londen in première gegaan.
Liszt stierf in Bayreuth, Duitsland, op 31 juli 1886, op 74-jarige leeftijd, officieel als gevolg van een longontsteking, die hij mogelijk had opgelopen tijdens het Bayreuth Festival, dat door zijn dochter Cosima werd georganiseerd. Er zijn vragen gesteld of medische fouten een rol hebben gespeeld bij zijn dood. Hij werd begraven op 3 augustus 1886, op de gemeentelijke begraafplaats van Bayreuth tegen zijn wens.