Reptiel
Reptiel, lid van de klasse Reptilia, de groep van luchtademende gewervelde dieren met inwendige bevruchting, vruchtontwikkeling en epidermale schubben die een deel of het geheel van hun lichaam bedekken. De belangrijkste groepen van levende reptielen – de schildpadden (orde Testudines), de tuatara’s (orde Rhynchocephalia), de hagedissen en slangen (orde Squamata), en de krokodillen (orde Crocodylia, of Crocodilia) – omvatten meer dan 8.700 soorten. Vogels (klasse Aves) delen een gemeenschappelijke voorouder met krokodillen in de subklasse Archosauria en zijn technisch gezien één geslacht van reptielen, maar zij worden afzonderlijk behandeld (zie vogel).
De uitgestorven reptielen omvatten een nog diversere groep dieren, variërend van de mariene plesiosauriërs, pliosauriërs en ichthyosauriërs tot de reusachtige plantetende en vleesetende dinosauriërs van het landmilieu. Taxonomisch gezien zijn de Reptilia en de Synapsida (een groep van op zoogdieren gelijkende reptielen en hun uitgestorven verwanten) zustergroepen die van een gemeenschappelijke voorouder zijn afgeweken tijdens het Midden-Pennsylvanische tijdperk (ongeveer 312 miljoen tot 307 miljoen jaar geleden). Gedurende miljoenen jaren waren de vertegenwoordigers van deze twee groepen oppervlakkig gelijk. Langzamerhand echter divergeerden de levenswijzen, en uit de synapside-lijn kwamen behaarde zoogdieren voort, die een endotherme (warmbloedige) fysiologie bezaten en borstklieren om hun jongen te voeden. Alle vogels en sommige groepen uitgestorven reptielen, zoals bepaalde groepen dinosauriërs, ontwikkelden ook een endotherme fysiologie. De meeste moderne reptielen hebben echter een ectothermische (koudbloedige) fysiologie. Vandaag heeft alleen de lederschildpad (Dermochelys coriacea) een bijna-endotherme fysiologie. Tot nu toe heeft geen enkel reptiel, levend of uitgestorven, gespecialiseerde huidklieren ontwikkeld om zijn jongen te voeden.