The First Amendment Encyclopedia
Senator Carl A. Hatch poetst zijn geluksnummer 13 op. Zijn Hatch Act verbood federale werknemers om deel te nemen aan politieke campagnes. De wet werd gehandhaafd tegen uitdagingen van het Eerste Amendement. (Afbeelding via Library of Congress, publiek domein)
De Hatch Act, een poging om corruptie en mogelijke intimidatie van federale werknemers in overheidsdienst door hun gekozen supervisors te reguleren, werd in 1939 door het Congres uitgevaardigd. De wet verbood het gebruik van federale fondsen voor verkiezingsdoeleinden en verbood federale ambtenaren om politieke steun af te dwingen met de belofte van overheidsbanen of fondsen. Sen Carl Hatch, D-N.M., introduceerde de wet nadat hij had vernomen dat overheidsprogramma’s uit het New Deal-tijdperk, met name de Works Progress Administration, federale fondsen openlijk gebruikten om kandidaten van de Democratische Partij bij de verkiezingen van 1938 te steunen.
Hatch Act verbood federale werknemers deel te nemen aan politieke campagnes
De wet verbiedt federale werknemers beneden het beleidsbepalende niveau “actief deel te nemen” aan politieke campagnes, zoals zich verkiesbaar stellen in partijdige politieke campagnes, toespraken houden namens partijdige politieke kandidaten, of geld vragen voor dergelijke kandidaten. Critici beweren dat deze wet ook het recht op vrije meningsuiting volgens het First Amendment beperkt.
Wet gewijzigd om meer federale werknemers in staat te stellen politieke meningen te uiten
In 1940 wijzigde het Congres de wet om ook staats- en lokale werknemers op te nemen wier salarissen federale fondsen omvatten. Het amendement stelde beperkingen aan de campagne-uitgaven van politieke partijen en aan de bijdragen van individuen. In 1993 wijzigde het Congres de Hatch Act opnieuw om de meeste federale werknemers in staat te stellen actief deel te nemen aan partijpolitiek management en politieke campagnes. Het amendement stond werknemers toe openlijker meningen over politieke onderwerpen te uiten. Specifieke uitzonderingen op dit algemene beleid, alsmede algemene verbodsbepalingen, zijn opgenomen in de Office of Personnel Management Regulations.
Hof heeft Hatch Act gehandhaafd tegen aanvechtingen in verband met het Eerste Amendement
Het Hooggerechtshof heeft zich tweemaal gebogen over aanvechtingen van de Hatch Act en heeft tweemaal de grondwettigheid ervan gehandhaafd. Het Hof heeft een afweging gemaakt tussen de verondersteld geldige belangen van de overheid bij het reguleren van haar werknemers en de belangen van het individu bij de vrijheid van meningsuiting.
In United Public Workers of America v. Mitchell (1947) heeft het Hof de rechten van individuen op vrijheid van meningsuiting afgewogen tegen de “elementaire behoefte aan orde”. Bij de handhaving van de wet liet het Hof zich leiden door het oordeel van het Congres over de mate van politieke neutraliteit die voor federale werknemers noodzakelijk was. Het legde uit dat het Congres zich niet ongerust maakte over zijn werknemers en dat het “de volledige deelname van werknemers aan politieke beslissingen in het stemhokje onaangetast had gelaten en alleen de partijdige activiteiten van federaal personeel had verboden die beledigend werden geacht voor de efficiëntie”. In zijn dissent betoogde rechter Hugo L. Black dat het recht om te stemmen en het recht om privé je politieke mening te uiten deel uitmaken van de bredere vrijheden die door de grondwet worden beschermd, en hij zag geen reden om het scala aan vrijheden voor federale werknemers te beperken.
Het Hof heeft de gewijzigde Hatch Act opnieuw onder de loep genomen in United States Civil Service Commission v. National Association of Letter Carriers (1973). In deze zaak vernietigde het Hof een beslissing van een lagere beroepsrechter en bevestigde het de grondwettigheid van het verbod van de Hatch Act op de mogelijkheid voor federale werknemers om actief deel te nemen aan bepaalde politieke activiteiten. Het Hof was van oordeel dat het Congres een constitutioneel evenwicht tot stand had gebracht tussen de belangen van een individuele werknemer en de belangen van de overheidswerkgever bij het handhaven van beperkingen op partijpolitieke activiteiten.
Het Hof oordeelde dat het Congres de wet gebruikte om “politieke rechtspleging” te voorkomen en ook om de schijn te vermijden dat men via politieke activiteiten de gunst van de federale overheid zou weten te winnen. Verder verklaarde het Hof dat het Congres, door de politieke activiteiten van federale werknemers te beperken, de belangen van de werknemers beschermde tegen stilzwijgende dwang om politiek actief te worden. De amendementen van 1993 hebben dit oordeel achterhaald, althans wat de meeste federale werknemers betreft.
Hof handhaaft wet die politieke activiteiten van staatsambtenaren beperkt
In Broadrick v. Oklahoma (1973) handhaafde het Hof een staatswet die de politieke activiteiten van staatsambtenaren aan banden legde. In United States v. National Treasury Employees Union (1995) beperkte het Hof echter de reikwijdte van een verbod op honoraria die aan federale werknemers werden gegeven voor toespraken en geschriften. Bauers v. Cornett (8e Cir. 1989), waarbij een werknemer van de Missouri Division of Employment Security in beroep ging tegen de directeur en assistent-directeur, die vraagtekens hadden gezet bij de poging van de werknemer om geld in te zamelen voor lobbyactiviteiten, geeft verder uitleg over wetswijzigingen die de uitspraken van het Hooggerechtshof in Broadrick en Letter Carriers vervangen.
Stuur feedback over dit artikel