Voorbewustzijn
In 1900 introduceerde Freud in zijn boek, Droominterpretatie, de notie dat het onbewuste niet alleen wordt gebruikt om het tegenovergestelde van het bewustzijn te beschrijven. In plaats daarvan benadrukte hij dat er twee sferen bestaan in het onbewuste: het onbewuste en het voorbewuste. Hij reserveerde de term onbewust voor gedachten die voor het bewustzijn ontoelaatbaar zijn, terwijl de term voorbewustzijn werd gebruikt om het scherm tussen het onbewuste en het bewuste aan te duiden. Het voorbewustzijn beperkt de toegang tot het bewustzijn en is verantwoordelijk voor vrijwillige beweging en aandacht. Freud legde het onderscheid verder als volgt uit:
“. . . twee soorten onbewuste – een die gemakkelijk, onder vaak voorkomende omstandigheden, in iets bewusts wordt omgezet, en een andere waarbij deze transformatie moeilijk is en alleen plaatsvindt na een aanzienlijke inspanning of misschien zelfs helemaal nooit. Wij noemen het onbewuste dat slechts latent is, en dus gemakkelijk bewust wordt, het ‘voorbewustzijn’, en behouden de term ‘onbewust’ voor het andere”.
Zoals uitgelegd door David Stafford-Clark,
“Als het bewustzijn dan de optelsom is van alles waarvan we ons bewust zijn, dan is het voorbewustzijn het reservoir van alles wat we ons kunnen herinneren, alles wat toegankelijk is voor vrijwillige herinnering: de opslagplaats van het geheugen. Dit betekent dat het onbewuste deel van het mentale leven alle primitievere driften en impulsen bevat die ons handelen beïnvloeden zonder dat we ons daar noodzakelijkerwijs ooit volledig bewust van worden, samen met elke belangrijke constellatie van ideeën of herinneringen met een sterke emotionele lading, die ooit in het bewustzijn aanwezig waren maar sindsdien zijn onderdrukt zodat ze er niet langer beschikbaar voor zijn, zelfs niet door introspectie of pogingen tot herinnering”.
Freuds oorspronkelijke Duitse term voor het voorbewustzijn was das Vorbewusste, het onbewuste is das Unbewusste.
KarakteristiekenEdit
Freud zag het voorbewustzijn als gekenmerkt door realiteitstoetsing, terughaalbare herinneringen, en (vooral) verbanden met woord-voorstellingen – het belangrijkste onderscheid met de inhoud van het onbewuste. In hoofdstuk 2 van zijn boek, Het ego en het ID, legt Freud uit dat het werkelijke verschil tussen een onbewuste idee en een voorbewust idee is dat onbewuste ideeën gebaseerd zijn op onbekend materiaal, terwijl voorbewuste ideeën gewoonlijk in het bewustzijn worden gebracht via verbindingen met woord-presentaties. Woord-voorstellingen zijn geheugensporen die ooit een waarneming waren, en dus weer bewust kunnen worden. De enige manier, zo stelde hij, om iets uit het onbewuste in het voorbewustzijn te brengen, was door het voorbewustzijn te voorzien van de intermediaire schakels die de onbewuste gedachte verbinden met een bijbehorend woord of beeld in het voorbewustzijn.
Relatie tot het Ego, Id en SuperegoEdit
De hierboven beschreven onderscheidingen tussen het bewuste, het voorbewuste en het onbewuste geven Freuds ruimtelijke systemen van de geest weer. In 1923, naast deze ruimtelijke dimensies, introduceerde Freud drie verschillende, op elkaar inwerkende agenten van de geest: het id, ego, en superego. Deze drie agenten worden hier in meer detail beschreven, maar in het kort, ze zijn apart en onderscheiden, hoewel enigszins overlappend met Freud’s eerdere verdeling tussen bewust, voorbewust en onbewust.
Het ego is de coherente organisatie van mentale processen, vaak waaraan het bewustzijn is verbonden, maar het kan ook bestaan in het voorbewustzijn door het censureren van inhoud in het onbewuste. Het ego is ook in staat om weerstand uit te oefenen op mentaal materiaal, en daarom is het ook in staat om onbewust te zijn in de dynamische zin. Het id is de volledig onbewuste agent van de geest die bestaat uit driften en onderdrukt materiaal. Er is een wisselwerking tussen het ego en het id, omdat het ego probeert de invloed van de buitenwereld op het id te doen inwerken. Kortom, het ego vertegenwoordigt de rede en het gezond verstand en het id bevat diepgewortelde passies. Het superego vertegenwoordigt een ideaal zelf, gedefinieerd in de kindertijd, grotendeels gevormd door de oplossing van het oedipale conflict.