Articles

Dada

Dada, nihilistische en antiaesthetische beweging in de kunst die vooral bloeide in Zürich, Zwitserland; New York City; Berlijn, Keulen, en Hannover, Duitsland; en Parijs in het begin van de 20e eeuw.

Eerste Internationale Dada-beurs, Berlijn, 1920.

Met dank aan Hannah Hoch

Britannica Quiz
Everything in Art and Design (Part One) Quiz
Wil je een beetje leren over bijna alles in kunst en design? Begin met deze quiz en ga dan door naar de andere drie delen!

Er zijn verschillende verklaringen gegeven door verschillende leden van de beweging over hoe het aan zijn naam kwam. Volgens de meest gangbare verklaring werd de naam aangenomen in Hugo Ball’s Cabaret Voltaire in Zürich, tijdens een van de bijeenkomsten die in 1916 werden gehouden door een groep jonge kunstenaars en oorlogsstokers, waaronder Jean Arp, Richard Hülsenbeck, Tristan Tzara, Marcel Janco, en Emmy Hennings. Toen een papieren mes in een Frans-Duits woordenboek wees op het Franse woord dada (“stokpaardje”), werd het door de groep aangegrepen als passend voor hun anti-esthetische creaties en protestactiviteiten, die voortkwamen uit afkeer van burgerlijke waarden en wanhoop over de Eerste Wereldoorlog. Dada vormde geen eigenlijke artistieke stijl, maar de voorstanders ervan waren voorstander van groepssamenwerking, spontaniteit en toeval. In hun verlangen om traditionele manieren van artistieke creatie te verwerpen, werkten veel dadaïsten met collages, fotomontages en constructie van gevonden voorwerpen, in plaats van met schilder- en beeldhouwkunst.

Ball, Hugo

Hugo Ball, 1916.

Onbekend

De beweging in de Verenigde Staten concentreerde zich in de New Yorkse galerie “291” van Alfred Stieglitz en in de studio van Walter Arensberg en zijn vrouw Louise, beiden rijke mecenassen van de kunst. Op deze locaties werden Dada-achtige activiteiten, onafhankelijk van elkaar ontstaan maar parallel aan die in Zürich, ondernomen door kunstenaars als Marcel Duchamp, Man Ray, Morton Schamberg, en Francis Picabia. De groep in Zürich hield zich bezig met oorlogsvraagstukken, maar de New Yorkse dadaïsten richtten zich vooral op het bespotten van het kunstestablishment. Duchamps ready-mades bijvoorbeeld, met als beroemdste voorbeeld Fountain (1917), een porseleinen urinoir, leidden tot verhitte discussies over de eigenlijke definitie van kunst. De New Yorkse groep werkte ook mee aan publicaties als The Blind Man, Rongwrong, en New York Dada. Picabia reisde tussen de Verenigde Staten en Europa en werd een schakel tussen de Dada groepen in New York, Zürich en Parijs; zijn Dada tijdschrift, 291, werd gepubliceerd in New York, Zürich, Parijs, en Barcelona van 1917 tot 1924.

Marcel Duchamp: Fontein

Fontein, kant-en-klaar gemaakt door Marcel Duchamp, replica van het (nu verloren gegane) origineel uit 1917.

art@aditi

In 1917 bracht Hülsenbeck, een van de oprichters van de groep uit Zürich, de Dada-beweging over naar Berlijn, waar deze een meer politiek karakter kreeg. Onder de betrokken Duitse kunstenaars waren Raoul Hausmann, Hannah Höch, George Grosz, Johannes Baader, Hülsenbeck, Otto Schmalhausen, en Wieland Herzfelde en zijn broer John Heartfield (voorheen Helmut Herzfelde, maar verengelsd als protest tegen het Duitse patriottisme). Een van de belangrijkste expressiemiddelen van deze kunstenaars was de fotomontage, die bestaat uit fragmenten van opgeplakte foto’s gecombineerd met gedrukte boodschappen; de techniek werd het meest effectief toegepast door Heartfield, vooral in zijn latere, anti-nazi werken (bijv. Kaiser Adolph, 1939). Net als de groepen in New York en Zürich organiseerden de Berlijnse kunstenaars openbare bijeenkomsten, waarbij ze het publiek schokten en ophitsten met hun capriolen. Ook zij gaven Dada publicaties uit: het “Eerste Duitse Dada Manifest”, Club Dada, Der Dada, Jedermann sein eigner Fussball (“Ieder zijn eigen voetbal”), en Dada Almanach. De eerste internationale Dada-beurs werd in juni 1920 in Berlijn gehouden.

Abonneer je op Britannica Premium en krijg toegang tot exclusieve inhoud. Abonneer u nu

Dada-activiteiten vonden ook in andere Duitse steden plaats. In Keulen waren Max Ernst en Johannes Baargeld in 1919 en 1920 de belangrijkste deelnemers. Ook Kurt Schwitters uit Hannover, die zijn collages, constructies en literaire producties de nonsensnaam Merz meegaf, was aan Dada verbonden. Hoewel Schwitters voor zijn werken dadaïstisch materiaal gebruikte – stukjes afval – bereikte hij een verfijnd formalisme dat niet kenmerkend was voor de dadaïstische anti-kunst.

Max Ernst

Max Ernst, foto door Yousuf Karsh, 1965.

Karsh-Rapho/Woodfin Camp and Associates

In Parijs kreeg Dada een literair accent onder leiding van een van de oprichters, de dichter Tristan Tzara. De meest opmerkelijke van de talrijke Dada-pamfletten en -recensies was Littérature (gepubliceerd in 1919-24), met teksten van André Breton, Louis Aragon, Philippe Soupault, Paul Éluard en Georges Ribemont-Dessaignes. Na 1922 begon Dada echter aan kracht te verliezen.

Dada had verstrekkende gevolgen voor de kunst van de 20e eeuw. Zijn nihilistische, antirationalistische kritiek op de maatschappij en zijn ongebreidelde aanvallen op alle formele artistieke conventies vonden geen directe erfgenamen, maar zijn preoccupatie met het bizarre, het irrationele en het fantastische droeg vrucht in de surrealistische beweging. Het vertrouwen van Dada kunstenaars in toeval en kans werd later gebruikt door de Surrealisten en Abstract Expressionisten. Conceptuele kunst is ook geworteld in Dada, want het was Duchamp die voor het eerst beweerde dat de mentale activiteit (“intellectuele expressie”) van de kunstenaar van groter belang was dan het gecreëerde object. Critici hebben zelfs gewezen op dadaïstische invloeden op de punkrockbeweging van de jaren zeventig.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *